Hekserij te Brugge
Met als ondertitel De magische leefwereld van een stadsbevolking, 16de-17de eeuw publiceerde Dries Vanysacker het corpus van zijn licentiethesis als nr. 5 in de reeks Vlaamse Historische Studies, 1988, van het Brugs Genootschap voor Geschiedenis. Op het eerste gezicht boeiend nieuw materiaal. 140 processen over de periode 1468-1687 met 15 terechtgestelden (14 verbrand) op 140 klachten en 42 ‘erkende’ heksen tussen 1589 (Magdalene Ledau) en 1686 (Jacquemynken Van Iseghem). 45 op de 66 aanhoudingen betroffen vrouwen.
De moelijkheden beginnen pas bij nazicht van het niet-juridische documentatie- en referentiemateriaal.
Zo verwijst A., om de processen binnen het Brugse stadmilieu te situeren, bij herhaling naar de Kroniek J.P. Le Doulx doch gebruikt 1.p.v. SBB Hs. 445 een ingekorte moderne versie J. Penninck, terwijl Le Doulx eind 18de eeuw te situeren valt. Voor de 16de eeuw wordt wel de 19de eeuwse editie van de Kroniek van G. Weydts (C. Weydts gespeld) gebruikt doch niet de Lamentatie van Zeghere van Male, 1590, ed. 1977, en nog minder de schitterende Kroniek van J. Inbona. Precies hiervan werd de maatschappelijke revelantie kort geleden aan de Univ. Gent onderzocht. A. heeft ook geen weet van de stapel volkse en magische leefwerelden van Ed. de Dene, broeder Cornelis, J. Lambrechts en de rederijkers der 17de eeuw.
Men schiet niet op het referentiekader te gaan zoeken in studies van A. Macfarlane (1970) of K. Thomas (6de ed. Penguin 1984) als men zelf stelt (in het epiloog) R. Mandrou te willen volgen in zijn aandacht voor de rechters en hun wisselende overtuiging. Van R. Mandrou verscheen bij Le Seuil in 1980 een schitterend model van historiografie: Magistrats et sorciers en France au XVIIe siècle. Une analyse de psychologie historique.
De blz. 1-70 brengen daarin een bibliografie van 515 nrs. en een overzicht van wat Franse archieven over hekserij kunnen bieden. Het volstaat niet in 2 voetnoten naar Mandrou te verwijzen als men de exempla niet vergelijkbaar maakt. Bovendien zijn de biografische gegevens meest zo gedepasseerd (alsof het Biografisch Woordenboek van Prof. Duverger niet bestond) dat zij geen houvast kunnen bieden. Toppunt is wel de verwijzing naar een biografie uit 1873 van Fr. Craneveld als de Leuvense hoogleraar H. De Vocht in 1928 zijn complete correspondentie liet verschijnen. Tot en met in de documenten zelf laat A. b.vb. in 1538 Katelijne Ombaert als volkomen onbekend verschijnen. Zij werd zowel in Biekorf 1982 blz. 96 als in Brugge in de geuzentijd, 1982, blz. 37 binnen een eigen stadskader gesitueerd.
J. de Damhouder als humanist voorstellen na de schitterende studie van E.I. Strubbe uit 1970 is onzin. E.d.m.
Duidelijk is de ondertitel te snel aan de hoofdtitel toegevoegd. Dat essentiele fouten precies daardoor niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt spijt ons bovenmate.
A. Dewitte.