Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| ||||||||
Het huis de Caese van het Brugse vrijeDe Steenhouwersdijk met de gevels van het Brugse Vrije is één van de bekendste Brugse stadsgezichten. De vier bakstenen puntgevels en de gepleisterde gevel met jaartal M.DCC.LXXVII (1777) verwijzen naar het grote complex van het vroegere Landhuis dat zich tussen de Burg, de Hoogstraat en de reie uitstrekt. In 1988 is het Landhuis het Stedelijk Administratief Centrum 't Brugse Vrije geworden; in de vroegere Schepenkamer - met de beroemde Keizer Karel-Schouw (1528-1531) - blijft echter het Provinciaal Museum Het Brugse Vrije gevestigd en het huis De Caese - gelegen aan het uiteinde van het doodlopende straatje - werd verkocht aan Paribas, de Bank van Parijs en de Nederlanden, die het zorgvuldig zal restaureren en als kantoor inrichten. Marmeren schouwen, stuc-decoratie, paneeldeuren, schuiframen en vooral de zg. ‘chambre de la maîtresse’ getuigen in De Caese van de verfijnde rococostijl die ook in Brugge niet onbekend was. Enkel de muurbekleding met schilderijen, textiel of leder ontbreekt om de 18de-eeuwse sfeer compleet te maken.
Tijdens het archiefonderzoek over de geschiedenis van de Keizer Karel-Schouw van het Brugse Vrije hebben we ook één en ander genoteerd nopens dit mooie huis dat nadat het jarenlang door de gerechtelijke diensten in gebruik was genomen, wel in een enigszins verwaarloosde toestand gekomen was, maar toch geen ingrijpende veranderingen ondergaan had.
Uit het Resolutieboek van het Brugse Vrije dd. 28 februari 1767 (zie bijlage) vernemen we dat men twee jaar vroeger besloten had het huis De Caese wegens zijn bouwvallige staat, niet meer te herstellen maar in fazen te herbouwenGa naar voetnoot(1); tweederde was nu herbouwd en er wordt beslist wat nog rest van het oude gebouw af te breken, het nieuwe huis te voltooien en de gevel aan het water op te trekken volgens een tekening | ||||||||
[pagina 62]
| ||||||||
1.
Achtergevel van het huis De Caese van het Brugse Vrije, ontwerp goedgekeurd op 14 maart 1767. (Brugge, Rijksarchief, Brugse Vrije, bundel 693). | ||||||||
[pagina 63]
| ||||||||
die nu aan het college voorgelegd wordt. Deze tekening is bewaard, maar de andere plannen kennen we niet.
Het huis zelf bevat twee data. Het eerste jaartal komt voor op een steen in het gewelf van de grote kelder; het opschrift luidt: ‘ICk ben geLeYt Van jor anDrIes Van Den bogaerDe sChepen en tresorIer’Ga naar voetnoot(2). Het jaarschrift geeft 1765 als men de Y voor 1 telt. Dat stemt het best overeen met de vermelding op 28 februari 1767 dat men twee jaar eerder besloten had een nieuw huis te bouwen en ook met de betaling voor de in 1766 gebeeldhouwde trap (cfr. infra). Het opbouwen zou dus begonnen zijn in 1765. De tweede datum staat op de achtergevel langs de reie: M.DCC.LXXVII.
Over het verloop van de werkzaamheden geeft het archief van het Brugse Vrije maar weinig inlichtingen. In de jaarrekeningen geeft het hoofdstuk ‘Betaelinghen van refectien ende reparatien ghedaen aen den Landtshuijse ende andere huijsen den Lande competerende...’ meestal geen nadere aanduidingen over de aard der werken. Uit het totaalbedrag kan men wel uitmaken tijdens welke jaren er een meer dan gewone bouwbedrijvigheid was:
Hieruit blijkt dat de grootste sommen i.v.m. bouwactiviteiten werden uitgegeven in 1764-1767, rekening houdend met het feit dat ook betalingen gebeuren voor werken uitgevoerd in het jaar na de rekeningen (bijv. werken uit 1766 in de rekening 1764-1765). Maar, zoals reeds gezegd, concrete zaken worden weinig vermeld. | ||||||||
[pagina 64]
| ||||||||
2. De gevels van het Brugse Vrije; rechts De Caese, gedateerd M.DCC.LXXVII
(foto Goethals, ca. 1865). | ||||||||
[pagina 65]
| ||||||||
In reg. 505 (1764-1765, maar doolopend over 1766) komen namen voor van ambachtslui die waarschijnlijk aan De Caese meegewerkt hebben, o.m. de metselaar Eugenius Goddijn (voor 324-14-0 lb.) en de timmerman Pieter Madere (voor 252-0-0 lb.); ook de steenhouwer Pieter Bral (voor 63-12-0 lb.), de glazenier Jan Gambie (voor 46-18-0 lb.) en de smeden François Passet (voor 58-10-0 lb.) en François Heijsse (voor 44-0-0 lb.) hebben er waarschijnlijk gewerkt. De meeste namen vinden we trouwens ook de volgende jaren terug.
In reg. 506 (1765-1766, doorlopend over 1677) neemt E. Goddijn meer dan de helft van de uitgaven voor zijn rekening, nl. 591-10-0 lb., gevolgd door P. Madere met 474-18-0 lb. Belangrijk zijn ook de loodgieter François Jack, die voor arbeid, lood en leien 197-11-0 lb. ontvangt. Adrien Moudron levert voor 145-0-0 lb. arduin. De plafonneerder Joannes Van Sassenbrouck krijgt voor arbeid, kalk, latten, enz. 131-16-0 lb., heel wat meer dan wat hij in de voorgaande betaling (26-5-0 lb.) en in het volgend jaar (33-6-5 lb.) verdient. De twee smeden Passet en Heysse ontvangen respectievelijk 125 en 68 lb. Te vermelden is nog Cornelis Salens die 54.800 ‘Beckaf carreelsteen’ levert.
In deze rekening wordt ook één concrete betaling i.v.m. De Caese genoteerd, en wel de betaling van 12 lb. aan de beeldhouwer Judocus Faulte voor het maken van de ‘cieraeten’ van de trap, waarschijnlijk de opengewerkte trapleuning. De tekst luidt: ‘Aen Judocus Fautte [= Faulte] meester beelthauwer lb. 12-0-0 courant over ten jaere 1766 gesneden te hebben de cieraeten van eenen trap staende in den huijse de Case den Lande competerende, bij specificatie, ordonnantie ende quijttantie 12-0-0’.
J. Faulte, die lid was van het verenigd ambacht van de timmerlieden en de schrijnwerkers waartoe ook de beeldsnijders behoorden, en waarschijnlijk de zoon van Joannes F. was, wordt nog in dezelfde rekening 4-13-4 lb. betaald voor niet nader gespecifieerd werk.
In reg. 507 (1766-1767, doorlopend over 1768) wordt de ‘marbelcapper’ Pieter Thomas 22-4-0 lb. betaald voor leveren van twee marmeren schouwen ‘ten dienste van de Lande’. Het is wel verleidelijk in die post een verwijzing naar twee van de nog aanwezige marmeren schouwen te zien. ‘Onze’ Judocus Faulte is er ook bij: ditmaal wordt hij 2 lb. | ||||||||
[pagina 66]
| ||||||||
3.
Achtergevel: smeedijzeren hek van het balkon dat steunt op drie consoles (foto L. Devliegher, 1986). betaald voor het snijden van drie ‘saelstoelen’. Timmerman Pieter Madere is er ook, ditmaal met timmerwerk voor een totaal van 310-3-0 lb. Het plafonneerwerk van J. van Sassenbrouck is goed voor 33-6-5 lb. Een interessante post lijkt ons een betaling van 17-17-0 lb. aan Charles Benninck ‘over ghelevert t'hebben alle het ghedreven cooperwerck aende ijserbalcons vanden Landtshuijse mitsgaeders differente ghemaeckte teeckeninghen en anders...’. En hier denkt men aan de balkonhekken aan de gevel langs de Steenhouwersdijk waarvan er echter maar één bewaard gebleven is.
Tenslotte reg. 508 (1767-1768), waarin Judocus Faulte 6-0-0 lb. betaald wordt ‘over het besnijden van ciraeten van een cabinet camer ten dienste van den Lande’. Zou dat misschien betrekking hebben op de houten wandbekleding van de zg. ‘chambre de la maîtresse’? | ||||||||
[pagina 67]
| ||||||||
4.
Trapaanzet en -leuning, gebeeldhouwd door Judocus Faulte in 1766 (foto L. Devliegher, 1988). | ||||||||
[pagina 68]
| ||||||||
Uit dit alles blijkt dat er met behulp van archivalia weinig concrete gegevens betreffende de verbouwing en inrichting van het huis De Caese kunnen medegedeeld worden. Maar het huis staat er nog en blijft getuigen van de goede smaak van het bestuur van het Brugse Vrije.
L. Devliegher | ||||||||
Bijlage
|
|