Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
Het testament en de uitvaart van pastoor De Geest van Zuienkerke 1781Op 15 oktober 1781 overleed bij zijn familie te Roeselare Jan Baptist de Geest, pastoor van Zuienkerke. Een tijd lang was hij ziek geweest en had hij zich laten verzorgen en medicamenten gekregen van de Roeselaarse geneesheer doctor med. Spillebout. De Geest was een geboren Roeselaarnaar, zoon van heer Joos de Geest en Joanna Vermandere, handelaars, die behoorden tot de beste burgerij van stadGa naar voetnoot(1). Hij was onderpastoor geweest in Leffinge (1734) en in Westrozebeke (1739) en was sinds 1755 pastoor van de Sint-Michielsparochie van Zuienkerke, toen een dorp van nog geen 500 zielenGa naar voetnoot(2).
Op 11 november 1782 passeerden de Roeselaarse schepenen de likwidatieakte van zijn sterfhuisGa naar voetnoot(3). Er waren vier staken die zijn erfenis verdeelden; zijn twee broers, Pieter Jozef en Augustijn, de kinders en kleinkinders van zijn overleden broer Jacob Bartholomeus, en de kinders van zijn zuster, gehuwd met sieur Pieter Jacob de Hulster. Deze laatste was practizijn, prijzer en deelsman, en had de goederenstaat en de meeste akten en papieren daaromtrent voor zijn rekening genomen. Daarom kreeg hij een vaste vergoeding, die nauwkeurig in het testament bepaald was: tien patacons als uitreederGa naar voetnoot(4).
Pastoor de Geest had op 5 juni 1779 eigenhandig zijn testament gemaakt. In dit testament bevoordeligde hij niemand van zijn familie, alles ging in gelijke delen naar de vier staken voornoemd. Alleen een paar souvenirs werden vooruit geschonken aan familieleden. Zo kreeg zijn inwonende huishoudster Maria Joanna Hoet, een kleindochter van zijn overleden broer Jacob Bartholomeus, de matras waarop zij sliep in de pastorie van Suwenkercke. Zijn testament bevat dus hoofdzakelijk allerlei bepalingen en stipulaties nopens zijn begrafenis en wat er zoal moest gebeuren na zijn dood. Het | |
[pagina 326]
| |
doen en laten van een plattelandspastoor uit de pruikentijd wordt er kleurig in geïllustreerd.
Hij wilde begraven worden in gewijde aarde nabij zijn kerk vanden cant van noorden, met eenen sarck in den meur. Alhoewel het toen net nog niet verboden was in de kerken te begraven, en veel pastoors dit verkozen, wilde hij ter aarde worden besteld tussen zijn parochianenGa naar voetnoot(5).
In Zuienkerke moest de hoogste dienst worden gecelebreerd. De pastoors uit het omliggende moeten gevraegt worden, dewelcke moeten hebben een heerlycke maeltyd ende vanden besten wyn ter hunder optieGa naar voetnoot(6). Daags daarna moest er nog een singende messe zijn met commendatien. Aan ieder arm huisgezin van Zuienkerke schonk hij vier broden met eenen permissie-schellinck, de ene helft te ontvangen bij zijn uitvaart, de andere helft in de gezongen mis daags nadien. In de kerk van Zuienkerke moest dan onmiddellijk daarna, 30 dagen lang een mis worden opgedragen en aan de lijkbaar telkens twee kaarsen ontstoken worden. Celebrant en koster moesten bij de lijkbaar een miserere ende de profondis zingen. De priester kreeg hiervoor 2 schellingen en de koster 3 stuivers.
Hij voorzag ook nog 30 missen voor myn siele ofte die voor wie ick soude schuldigh sijn, nochtans en wete van geen, 100 missen bij de paters Discalsen, 100 in de Eekhoutabdij en 100 bij de paters Predikheren in Brugge. In Roeselare moest er een gezongen mis worden opgedragen in de Sint-Michielskerk met uitdeling van zoveel broden aan de armen als hij jaren oud was geworden.
Waarschijnlijk had pastoor de Geest zijn humaniora gedaan bij de paters Augustijnen in zijn geboortestad. Zijn familie was er alleszins goed thuisGa naar voetnoot(7) en hijzelf voorzag enkele schikkingen in zijn testament om de paters van Roeselare | |
[pagina 327]
| |
iets te gunnen. Tien jaar lang moest in de kerk van de Augustijnen te Roeselare een jaargetijde gezongen worden op zijn sterfdag. Iedere pater en broeder ontving dan een fles wijn. Op die jaargetijden werden zijn broers en zwager en twee mannelycke hoirs van zijn overleden broer Jacob Bartholomeus uitgenodigd. De Grauwe Zusters in Roeselare moesten genoegen nemen met een mis en iedere religieuze had die dag recht op een pint wijn. Bij de Grauwe Zusters waren de genodigden: zijn zuster, zijn twee swaegerinnen, nichte van Hee, nichte de Hulster, nichte Antonia, alsoock cosyn Jacques vrouwe. De kok van de Augustijnen ontving dan telkens twee flessen wijn, die van de Grauwe Zusters één fles. Om al die diensten en verplichtingen na te komen, reserveerde hij de niet onbelangrijke som van 100 pond groot, voor die tijd een klein fortuin.
Pastoor de Geest had ook een bescheiden bibliotheek. Ze werd onmiddellijk na zijn dood, samen met enkele meubels overgebracht naar Roeselare. Zijn boeken werden te Roeselare openbaar verkocht op 20 maart 1782 wat 12.2.2. pond gr. opbracht, maar aan cosyn Vermandere, een priester, schonk hij zijn catechismus Haezaert en aan de pastoor van Uitkerke zijn LeoGa naar voetnoot(8). Een ander boek kwam toe aan zijn neef Jacob de Geest en tcrucifix werd niet verkocht, maar werd weggeschonken aan zijn familielid sieur Remaclus de GeestGa naar voetnoot(9).
De meeste meubels waren in Zuienkerke gebleven en reeds op 8 november 1781, amper drie weken na zijn dood, werden ze in een publieke venditie te koop gesteld door sieur Govaert, stokhouder te Brugge, voor 419 pond gr. De pastoor was blijkbaar beter voorzien in meubels dan in waardevolle boeken.
De lijkkist werd van Roeselare naar Zuienkerke gevoerd met peerden en de waegen. De familie vroeg de prior der Augustijnen van Roeselare, pater Masselis, vergezeld van twee broeders uit het klooster, om het lijk te conduiren tot Zuienkerke. De Augustijnen leverden in Zuienkerke nog de ornamenten voor de begrafenis in de kerk en na de dienst werden ze, samen met de familie en de andere genodigden, | |
[pagina 328]
| |
getracteerd op een maaltijd waarvoor oesters, visch, suycker, rys en noten werden aangekocht. Men gebruikte er de zilveren eetserviezen van de overleden pastoor. Er werd uitdrukkelijk genoteerd dat pastoor de Geest bij zijn overlijden nog zilverwerk in bestelling had bij sieur de Therry, meester-zilversmid in Brugge.
Bij de vereffening kwam Frans van HaestenburghGa naar voetnoot(10) uit Brugge zijn rekening presenteren van de maerbel sarck, 8.3.0 pond gr. Deze witte marmeren zerksteen steekt nu nog in de kerkmuur van Zuienkerke.
Enkele eigenaardige uitgaven en inkomsten mogen vermeld worden. Vooreerst was er een ontvangst van 9.2.11 1/2 pond gr. nogh gevonden tot Rousselare in soverledens broecksack. De klederen van de pastoor werden uitgedeeld aan de armen in Roeselare. Pastoor de Geest droeg een pruik; hij werd gebarbiert door een Roeselarse chirurgijn en er kwam een rekening binnen van taccomoderen van de peruycke. Als lid van de confrerie van het H. Kruis in Sint-Salvators te Brugge werd na zijn afsterven door zijn erfgenamen stipt zijn doodschuld vereffend.
Zijn neef Gregoor de GeestGa naar voetnoot(11) had aan zijn oom pastoor op 13 oktober 1777 twee gewijde sleutels van Sint-Hubertus uitgeleend. In 1782 wilde hij ze terugkrijgen; kreeg hij ze niet terug dan bracht hij hiervoor 18 schellingen in rekening. Hieruit leiden we af dat de pastoor van Zuienkerke een poging had ondernomen om de Sint-Hubertusverering in zijn parochie ingang te doen vinden. Of wilde hij concurrentie doen aan de bloeiende begankenis van Sint-Hubertus in het naburige Sint-Pieters-op-de-DijkGa naar voetnoot(12)?
Het restant van het tiend in Zuienkerke dat aan de pastoor toekwam, bedroeg niet minder dan 149.14.0. pond gr. en werd eveneens in de ontvangsten meegerekend. Deze staat leert ons ook dat pastoor de Geest sinds 1760 de capelry van O.L. Vrouw had bekomen. De inkomsten van deze kapelnij bestonden bijna uitsluitend uit de huur van drie huisjes in ZuienkerkeGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 329]
| |
Indien zijn opvolger in Zuienkerke bereid was op zijn kosten zijn leven lang een jaargetijde te doen voor zijn voorganger de Geest, dan kreeg hij de taillie van het bos van het H. Sacrament, alsook de goude leeren in de eetplaetseGa naar voetnoot(14), alsoock het kasken nevens den heirt ende disers in de schauwe, alsoock de bibliotheke van hout op de caemer. Zijn opvolger pastoor Seys aanvaardde deze voorwaarde op 21 augustus 1782, niet zonder onderhandelingen met de erfgenamen, en door bemiddeling van pastoor Ampe, deken van Damme-Sluis.
Tot slot van rekening, na aftrek van een passief van 241 pond, schoot er nog voor de vier staken een behoorlijke som zuiver over, nl. 810.16.0 pond gr.
Uit deze goederenstaat treedt een doorsnee pastoor van te lande naar voor, die uit een begoede familie stamde, de aardse geneugten niet ongenegen was, met zijn collega's en zijn familie goed kon opschieten, en ordelijk zijn zaken regelde. Kortom, een man die in de rimpelloze pruikentijd van Maria-Theresia in Zuienkerke ongetwijfeld een van de meest vooraanstaande dorpsgenoten was. L. Van Acker |
|