Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
Vlaamse fustein- of bombazijnwevers in Groningen 1597Fustein, hetzelfde als bombazijn, was aanvankelijk een grof weefsel, dat aan de voorzijde geruwd is; oorspronkelijk was het een zijden stof, geïmporteerd uit het Oosten, maar later werd het vervaardigd uit kamwol. Nog later werd het een gemengde stof met de schering van linnen en de inslag van katoenGa naar voetnoot(1).
De weverij van lichte stoffen waaronder vooral fustein of bombazijn, deed haar intrede te Brugge in de eerste helft van de 16de eeuw, maar het centrum van zulke draperie en weverij, o.m. van de saai, lag in het huidige Westland (Hondschote).
Met de godsdiensttroebelen en de oorlogen in de jaren 1570-80 weken vele wevers uit naar het NoordenGa naar voetnoot(2). Toen Zuid-Nederland definitief bij Spanje bleef en de protestantse Vlaamse vluchtelingen zagen dat ze moeilijk konden terugkeren, hebben zij zich blijvend in Noord-Nederland gevestigd en aldaar de industriële expansie op de been gebracht die zou leiden tot de Hollandse Gouden Eeuw. De Hollandse steden profiteerden in ruime mate van de Zuidnederlanders om nieuwe industrieën ingang te doen vinden. Eén der Hollandse centra die veel Vlaamse wevers aantrok was de lakenstad Leiden.
Zo gebeurde het ook in Groningen, een stad in het uiterste Noorden, waar voordien maar een onbeduidende lakenindustrie bestond. In 1594 kwam Groningen voorgoed onder het gezag van de Republiek en werd aan economische heropleving gedacht, ook en vooral door Zuidnederlandse industrieën aan te trekken. Rond 1600 telde de stad nog geen 20.000 inwoners.
Op 17 maart 1597 verscheen voor de stadsraad in Gronin- | |
[pagina 299]
| |
gen een Vlaamse wever, Reinier Hornewender, woonachtig in Kampen (Overijssel), sajet- en bombazijnwever van beroep. Hij verklaarde zich bereid de fustein- of bombazijnweverij in Groningen in te voeren zodat men alhyr durch sijne kunst neringe ende walvaert solle konnen planten, daermit de jonge juget sampt andere ledichgangers warck verschaffet ende also van der straten in plaets des ledichganges meysters ende amptlueden zouden worden, omme mit hoere handen hoere broet tho gewinnen.
Zijn overeenkomst met de stad bevatte nog vele andere bepalingenGa naar voetnoot(3): Hornewender zou samen met drie andere bombazijnwevers in Groningen komen wonen en er poorter van de stad (mitborgeren ende inwoonderen vandie stadt) worden. Zij kregen ieder een woning toegewezen in de Geestelijke Maagdenstraat (thans de Rode Weeshuisstraat), die de stad in gereedheid beloofde te brengen. Nog kreeg elk van hen gevieren van stadswege 600 carolusgulden of hundert pundt Flaemes ter beschikking, de helft bij hun aankomst in Groningen, de andere helft na drie maanden. Deze som mochten ze tien jaar lang als renteloos voorschot tot hun bedrijfskapitaal aanwenden.
Als tegenprestatie moesten zij in Groningen hun wetenschap van alle khunst soe van saijet, groffgreijnen, bombasijnen ende andere dier gelijkcken aan de jongeren aanleren, elk aan ses bequeme kinderen, veer knechtens ende twee meiskens, die ze in de leer moesten nemen, zodat deze zich binnen de twee jaar in het vak als meijsterknechts konden aanbieden. Om de twee jaar moesten ze zo zes nieuwe leerlingen aanvaarden en in dienst houden. De kost van deze kinders moest door hun ouders of door de stad vergoed worden.
Hun producten moesten voldoen aan de eisen door de stad te stellen, terwijl ze maar dezelfde belastingen zouden betalen die de stad Leiden hief. Ook werd hen de detailhandel bij der ellen ofte clene maten verboden. Zij moesten dus uitsluitend fabrikant blijven en mochten geen concurrentie doen aan de Groningse kleinhandel.
Het akkoord met Hornewender liep over tien jaar. Wilde hij in de loop van de eerste drie jaar naar zijn vaderland terugkeren, dan werd hij ontslagen van alle verplichtingen. | |
[pagina 300]
| |
Het is duidelijk dat de wethouders van Groningen zich bij dit contract hadden laten inspireren door de gunstige ervaringen die andere Hollandse steden toen al hadden opgedaan met Zuidnederlandse wevers, zoals o.m. Leiden, waar immers uitdrukkelijk naar verwezen werd. Het is ook niet te verwonderen dat Groningen het oog had gericht op Leiden, want Leiden had inderdaad in de voorgaande decennia, naast zijn vanouds bestaande en wijdvermaarde lakenindustrie, nog een belangrijke fustein- of bombazijnweverij tot bloei gebracht, dankzij de inbreng van Vlaamse weversGa naar voetnoot(4).
De stad Leiden, dubbel zo groot in inwoners als Groningen, was in deze zaken wel bevoorrecht. In Leiden bestond van over ouds een belangrijke internationaal gereputeerde en omvangrijke lakenindustrie; in Groningen was de lakenweverij niets meer dan een bescheiden lokale industrietakGa naar voetnoot(5). Bombazijn en aanverwante stoffen vroegen nog een intensieve bewerking. Daar kwamen niet alleen wevers, maar allerhande ambachtslui bij te pas zoals spinners, rouwers, volders, kammers, ververs, enz. Ook zulke gespecialiseerde lieden waren in een draperiestad als Leiden talrijk aanwezig, zeker in veel groter aantal dan in Groningen. De kans op slagen was dus ongetwijfeld groter in Leiden dan ergens elders.
Hoe is het Hornewender, zijn gezellen en de lichte draperie in Groningen verder vergaan? Op 24 maart 1597, amper een week na het akkoord met Hornewender, vaardigde de Raad van Groningen al een plakkaat uit waarin de maatregelen werden opgesomd ten behoeve van de nieuwe bombazijnfabricatie in de stad. Daarin werden nog eens het vrije burgerrecht of poorterschap in de stad en alle mogelijke voordelen, hulp en bijstand vanwege de stadsregering aan nieuwe gegadigden aangeboden. Aan de eerste tien aankomende fusteinwevers werd naast vele andere gunsten ook nog drie jaar gratis huishuur beloofdGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 301]
| |
Op 8 mei 1597 was het dan zover dat benevens de hogervermelde Hornewender en zijn gezellen nog drie nieuwe wevers zich aanboden als fusteinwever en een contract met de stad aangingen. Het waren Adriaan Carlier, Peter de Haen en Steven Smidt. Op hun beurt beloofden zij de sajet- en bombazijnweverij in Groningen te vestigenGa naar voetnoot(7).
In het poorterregister van Groningen staan in 1597 de volgende nieuw toegekomen wevers ingeschreven: Regnerus Hornewender, Peter Pauwels en Johan Joestens Dost (dese drie saijetmakers), Peter de Haen, Johan de Smidt, Marten Castell en Carel Daniels (bueriat maeckers)Ga naar voetnoot(8). De hoger vernoemden Adriaan Carlier en Steven Smidt staan niet vermeld in het poortersboekGa naar voetnoot(9). Misschien hebben zij zich na het ondertekenen van het contract toch nog teruggetrokken?
De stadsraad van Groningen meende het ernstig en op 1 september 1597 werd er dan een nering of gilde van de fusteinwevers ingesteld waarbij Reinier Hornewender, Johan de Smidt, Peter Paulus en Johan van Hoen de eed aflegden als warandeerders van hun ambacht. Op 9 september daarna werd de Groningse raadsheer Roelof Sijmons gekozen tot deken van de neringGa naar voetnoot(10). Het laatste woord en de supervisie over de fusteinweverij kwamen dus toe aan het Groningse stadsbestuur.
De latere lotgevallen van de bombazijnindustrie in Groningen en Ommeland werden tot op heden niet grondig onderzocht. Enkele schaarse vermeldingen laten vermoeden dat deze nieuwe bedrijfstak naar alle waarschijnlijkheid alleen maar in de beginjaren vlug vooruitging en een gunstige ontwikkeling kende. Zo werd in 1612 het plakkaat van 1597 gewijzigd. Verscheidenpuncten ende artijckelen...upte bombazijn raszwarcken mitten ancleef van dien tot onderholt van deselvige neringe in deser stadt werden nagezien en in het bijzonder werden bepalingen ingevoerd nopens het gebruik van de loodjes waarmee de stukken werden gezegeld. Zij die de tangen en stempels namaakten zouden als publieke falssarissen beschouwd wordenGa naar voetnoot(11). | |
[pagina 302]
| |
Uit die tijd dateert ook de vraag van de stad Franeker in Friesland naar Leidse fusteinwevers, en onder welke voorwaarden ze vanuit Leiden wilden overkomen naar Franeker. Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het precedent van Leidse wevers in Groningen.
Nog in 1753 is er sprake in de stadsresoluties van Groningen over de Deecken en loijers van de stads boven halle en bombazijn raswerkers en zijetwevers, zodat deze industrietak in het midden van de eeuw nog bloeide of tenminste toch nog bestondGa naar voetnoot(12).
De bombazijn- of fusteinindustrie werd evenwel niet meer vernoemd in 1808 toen koning Lodewijk Napoleon zich een uitvoerig statistisch rapport over de provincie Groningen het voorleggen; een vermoeden, zoniet het bewijs dat de fusteinweverij toen in het Groningse in het geheel niet meer werd beoefendGa naar voetnoot(13).
Wie waren nu die eerste inwijkelingen?
De pionier Reinier Hornewender, die vanuit Kampen overkwam naar Groningen was eigenlijk afkomstig van Dixmuiden in Flaendre. Zijn naam luidde waarschijnlijk (van) Hoor(n)eweder, een familienaam die in die tijden in het Brugse en eveneens in Diksmuide voorkwamGa naar voetnoot(14). In 1597 verhuisde hij vanuit Kampen naar Groningen. De stad Kampen telde in 1597 amper 12.000 inwoners en had reeds in 1594 contracten afgesloten met Zuidnederlanders, o.m. met een wever uit Belle (Fr. VI.) en to thien off te twintich famillien om de nye draperie in Kampen te introduceren. Daarbij kwamen dan nog tien ververs uit Vlaanderen. Tussen 1595 en 1598 trokken een aantal Vlaamse lakenwevers, die eerst in Leiden hadden verbleven, eveneens naar Kampen om er hun stiel uit te oefenenGa naar voetnoot(15). Vermoedelijk was Hornewender één | |
[pagina 303]
| |
van deze wevers die vanuit Leiden waren meegekomen, want in 1597 overtuigde hij de Groningse magistraat om het voordelige belastingsstelsel van de stad Leiden, dat hem blijkbaar niet onbekend was, op hem en zijn gezellen toe te passen.
De andere namen zijn waarschijlijk ook die van Vlamingen, misschien wel van Westvlamingen. De namen van Adriaan Carlier, Peter Paulus (Pauwels), Marten Castell (Vande Casteele), Carel Daniels (Danneels) hebben eveneens een Vlaamse klank. Peter de Haen (Dhaene, De Haene) is wellicht te vereenzelvigen met Pieter de Haen uit Halewijn (Halluin, Nord, Fr.) die in 1591 te Leiden de eed van drapier aflegdeGa naar voetnoot(16). De anderen zijn uiteraard niet zo gemakkelijk thuis te wijzen, maar waren stellig Zuidnederlanders en zelfs Brugse of Zuid(west)vlaamse wevers (Hondschote, Ronse,...). Slechts twee onder hen zullen Noordnederlanders geweest zijn, nl. Johan van HoenGa naar voetnoot(17) en Johan Joestens Dost. Deze laatste familienaam klinkt beslist ‘vreemd’ in Vlaamse oren!
De geschiedenis van de fustein- of bombazijnweverij in Groningen is het zoveelste bewijs dat Vlaanderen leegbloedde ten voordele van het Noorden. Maar het getuigt evenzeer van de kordate aanpak en de zin voor initiatief en de ondernemingsgeest die de uitgeweken Vlaamse vluchtelingen in hun tweede vaderland aan de dag hebben gelegd. Een onderzoek in vele Noordnederlandse steden zou op dit gebied ongetwijfeld nog nieuwe en verrassende vondsten aan het licht kunnen brengenGa naar voetnoot(18).
Een systematisch uitpluizen van de stedelijke ambachtsarchieven uit het Noorden zou niet alleen een belangrijke bijdrage betekenen voor de economische geschiedenis van Noord-Nederland, maar tevens nog meer concrete cijfers bijbrengen voor de berekening van de omvang der Vlaamse emigratie naar het Noorden. L. Van Acker |
|