Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
De waternaam BoterbeekJ.E. De Langhe heeft in Biekorf een probleem menen te zien in de etymologie van de waternaam BoterbeekGa naar voetnoot(1). Deze oude bijrivier van de Reie in de buurt van Brugge zou oorspronkelijk gewoon Botere hebben geheten en op een Keltische waternaam Botara teruggaan. Maar jammer genoeg heeft deze stelling geen been om op te staan.
In de eerste plaats zie ik al weinig aanleiding om in het eerste element van deze waternaam iets anders als boter ‘butyrum’ te zien. S. geeft zelf toe dat er heel wat boter-toponiemen zijn. Inderdaad, De FlouGa naar voetnoot(2) noemt: Boterbeek, Boterbilk, Boterberg, Boterbos, Boterbrugge, Boterdries, Boterdijk, Boterhoek, Boterhof, Boterkouter, Boterkuip, Boterland, Botermaat, Botermeers, Boterplas, Boterpoort, Boterpot, Boterput, Boterstraat, Boterstuk, Boterteele, Boterwee, Boterweg. Sommige van deze namen zijn gewoon zaaknamen (Boterpot, Boterteele, Boterkuip), die overdrachtelijk plaatsnamen geworden zijn. De redenen waarom deze botertoponiemen hun naam gekregen hebben, kunnen veelvuldig zijn. In sommige gevallen gaan de namen op het tiendrecht terug, op een cijns in natura. Zo liep ‘tbueterleedekin’ in Ettelgem door de landen van de boterrente van de abdij van Oudenburg. Elk geval moet natuurlijk afzonderlijk worden bekeken. Maar het zou toch wel vreemd zijn als uitgerekend dat ene botertoponiem, nl. de boterbeek, een andere verklaring zou behoeven, een verklaring die helemaal niets met boter te maken zou hebben.
Als argument tegen de boter-etymologie voert S. aan dat de oudste vermelding van deze beeknaam (1190 Boterbeika) de vorm boter bevat, i.p.v. beuter. Hij had nl. Beuterbeika verwacht, omdat de Westvlaamse vorm van boter inderdaad butter of beuter is. Dit is een foute redenering. Het is bekend dat skribenten vaak niet de lokale uitspraak weergaven in de geschreven tekst. BertelootGa naar voetnoot(3) heeft er onlangs op gewezen dat de taal in de oorkonden tot de Hochschicht van de taallagen behoort, dat de skribenten de hoogste taalregisters ge- | |
[pagina 295]
| |
bruiken, een soort ‘standaardtaal’ hanteren. Kaart 107 vermeldt in West-Vlaanderen nl. alleen mogen en moegen, geen enkele keer het Westvlaamse meugen. Kaart 9 geeft ons de indruk dat alleen op een paar plaatsen in W.-Vl. ol ‘al, reeds’ werd gezegd, terwijl in het overgrote deel ervan al zou zijn voorgekomen. Dat is natuurlijk niet het geval, maar dat komt doordat de teksten lang niet altijd de lokale vorm of uitspraak weergeven. Trouwens, De Flou zelf geeft talloze oude voorbeelden van boter-toponiemen in de boter-vorm. In 1280 komt in Ieper Casekinus Botercuts voorGa naar voetnoot(4); in 1393 vinden we in Kortrijk de familienaam BoterpotGa naar voetnoot(5). Zouden deze namen dan niet uit boter mogen worden verklaard, alleen maar omdat ze niet in de vorm Beutercuts, Beuterpot voorkomen?
S. meent ten slotte dat de Boterbeke oorspronkelijk Boter zou hebben geheten, zoals de Mandelbeke eigenlijk de Mandel was, de Vleterbeke de Vleter, de Zarrebeke de Zarre en de Ieperleed de Ieper was. Maar het verschil is, dat de Ieperleet oorspronkelijk inderdaad de Iepere heette, dat de Mandelbeek inderdaad een jonge samenstelling is voor wat oorspronkelijk de Mandel was (791 Mandra)Ga naar voetnoot(6), dat de oudste vorm van de Vleterbeek echt 875 Fleterna is en dat de Zarre inderdaad omstreeks 1183 als Sarram geattesteerd is. De oudste vorm van de Boterbeek is niet ‘de Botere’ en nog minder ‘Botara’, maar 1190 (kopie ca. 1225): Boterbeika. Dit riviertje heet dus vanouds Boterbeke en heeft nooit Botere of Botara geheten.
Het kan misschien indruk maken tot een Keltisch grondwoord op te klimmen. Maar je kunt niet ongestraft een Keltische naam fabriceren zonder Keltisch te kennen. Het is makkelijk een fantaisistische, pseudo-Keltische naam te konstrueren, zonder te zeggen waar die naamstam vandaan komt en wat hij betekent. En bovenal, als je aan naamkunde doet, moet je in de eerste plaats steunen op de bronnen, op de overgeleverde naamvormen. Alleen bij gebrek aan oude vormen is de naamkundige soms genoodzaakt om zijn toevlucht te nemen tot hypoteses en spekulaties. Maar iedereen weet, dat hij zich dan op glad ijs begeeft. F. Debrabandere |
|