Un grand Flandrin 1790
In april, mei en juni 1790 deed de bekende Duitse natuuronderzoeker George Forster, een van de reisgezellen van de beroemde ontdekkingsreiziger James Cook, een rondreis in onze streken en publiceerde hij zijn reisverhaal (Ansichten vom Niederrhein, Flandern, Holland, England und Frankreich... in 1790, 3 dln., 1790-1794).
Forster stierf als banneling in Parijs in 1794 en zijn werk werd later in Parijs vertaald en heruitgegeven in het Frans door Charles Pougens.
In deel II (blz. 163) staat volgende passus te lezen over het Vlaams in Belle (Bailleul, Nord, Fr.): A Bailleul nous entendîmes le peuple parler flamand dans le marché, et eet idiôme est en usage jusqu'à Dunkerque. Le françois qu'on y parle est un misérable patois inintelligible. C'est moins un dialecte provincial que l'idiôme d'un peuple qui, loin d'employer sa langue maternelle, parle avec effort une langue étrangère.
Aan Forster was het verder opgevallen dat de inwoners uit Vlaanderen ‘sont grands et bien proportionnés; et c'est peut-être delà qu'est venu le dicton français, un grand flandrin’.
Charles Pougens waagt zich in een wijsneuzige voetnoot van eigen vinding aan de etymologie van het woord flandrin. Volgens hem komt dit woord voort ‘du Suio-Gothique flank (la plus grande partie d'un tout) et le Suio-Gothique flank est formé par nasallation de l'Islandois flich’..., alles nogal duister en te ver gezocht om waar te zijn!
Deze etymologische acrobatie van flandrin laten we voor rekening van de volbloed Parijse bewonderaar van Forster, maar de uitdrukking leert ons toch duidelijk dat de Vlamingen toen in West Europa aangezien werden als mensen met een lange gestalte.
A.B.