Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Omer Calle, kalligraafEnkele jaren terug werd in Biekorf de Jeruzalemreis van de vroeg-17de eeuwse Veurnse kanunnik Omer Calle besproken. Anne Deschepper kwam er tot de konklusie dat het bekende reisverslag tot de plagiaatliteratuur behoort en maar weinig originele fragmenten bevatGa naar voetnoot(1). Het tweede deel van deze studie is niet verschenen, zodat Calle momenteel enkel een negatieve faam geniet.
Niettemin heeft Omer Calle uitgeblonken op een ander vlak. Over zijn precieze aktiviteiten in Veurne weten we nochtans weinig. Dat hij er in 1603 geboren zou zijn, wordt door de (overigens bewaarde) parochieregisters niet eens gestaafd. Wel weten we dat hij in deze stad stierf op 12 juni 1675Ga naar voetnoot(2). Zijn reis naar het H. Land wordt gedateerd van 1624 tot 1634, en werd gevolgd door een literaire bedrijvigheid, waarvan het meest bekende het omstreden reisrelaas is. In de hieropvolgende jaren heeft Calle nog enkele werkjes geschreven, maar over de tweede helft van zijn leven weten we vrijwel niets.
Het kerkarchief van Ste-Walburga, thans gedeponeerd in het Stadsarchief van Veurne, bezit enkele van zijn merkwaardige handschriften. Volgens een aanduiding in één dier werken werd één handschrift door Heliodore de Spot te Brugge aangekocht in de zaak Demolin-Claeys, waarna het door zijn zoon, kanunnik Ernest de Spot, in 1911 aan de pastoor van de kerk werd overgedragen. Een tweede werkje werd door dezelfde pas geschonken op 23 augustus 1957. Dit laatste boek van Calle was opgedragen aan Paul de Gomiecourt, abt van de St.-Niklaasabdij te Veurne.
Alles tesamen worden nu vijf werken van Omer Calle in het Stadsarchief bewaard, naast een zesde, dat uittreksels uit zijn werken bevat. Het zijn twee verschillende skripties van zijn reisverslag naar het Oosten, waarvan het ene vergezeld is van een ‘Nectar Hierosolymitanum’, dat is opgedragen aan een andere abt, Christiaan Druve. Het derde werk handelt ‘De sacramentis tractatus quattuor’, een volgend beschrijft | |
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
een aantal heiligenfeesten van januari tot einde juni (onafgewerkt?), en het laatste bestaat uit een aantal lofdichten op Vergilius, een auteur waar Calle een grote bewondering voor heeft gehad. In een van zijn reisverslagen laat hij de proloog klinken als een doorslag van de bekende aanhef van de Aeneas, waarbij dus een parallel wordt getrokken tussen de twee reizigers, Aeneas en Calle zelf.
We willen hier nochtans niet een stilistische of inhoudelijke benadering bieden. Wel is het onze bedoeling even te wijzen op een verdienste van de kanunnik, die we tot nu toe nergens zagen vermeld. Calle heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt als kalligraaf. Diverse werken zijn geschreven in verschillende handschriften, door de meester zelf verlucht met enkele tekeningen, waarvan we hier als voorbeeld de voorpagina van de ‘Nectar’ voegen. Maar dit is nog niets in vergelijking met andere staaltjes, waarbij Omer Calle al tekenend schreef,... of schrijvend tekende? Als voorbeeld dan een bladzijde uit zijn werk, dat werd opgedragen aan abt Christiaan Druve. Middenin en doorheen de tekst is Calle er in geslaagd het wapenschild van de abt te tekenen, kompleet met staf en mijter, terwijl de normale zinsbouw nauwelijks werd gehinderd. De opdracht op de keper is bijvoorbeeld volledig verwerkt in de (horizontale) zinsbouw, die er door wordt doorsneden. De begin- en eindletters van de regels vormen weer een aparte zinsnede, enz. We kunnen alleen maar raden hoeveel tijd het de kanunnik moet hebben gekost om dit juweeltje samen te stellen.
Tenslotte beelden we hierbij nog een laatste bladzijde af uit hetzelfde werk. Het fragment is een lofdicht op het H. Sacrament. We kunnen rustig stellen dat het ook visueel een echte verheerlijking is. Weer eens doorheen en met de tekst heeft Calle centraal een kelk getekend, waarboven een hostie werd geplaatst. De drukletters uit de zo doorsneden tekst vormen nog eens aparte zinnen of woorden, die alle betrekking hebben op het afgebeelde. Op het doekje boven de Hostie lezen we bijvoorbeeld: ‘O salutaris hostia’, op de kelk lezen we (deels gedubbeld) ‘Bibite ex hoc omnes’, enzoverder. De verbluffende prent spreekt voor zichzelf.
Omer Calle is dus duidelijk meer dan een ordinaire bedrieger, wanneer hij zijn reisverslag uit de tweede hand neerschrijft. De manier waarop hij dit heeft verwezenlijkt is im- | |
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
mers onweerstaanbaar. Het is een koncept van Woord en Beeld, dat pas in deze eeuw bij een aantal kunstenaars navolging heeft gevondenGa naar voetnoot(3). J. Van Acker |
|