Gebruiken bij verervingen te Izegem, 1539
In Izegem hield de klerk van de vierschaar vanaf het begin van de 16de eeuw een register bij van verervingen, waarin sporadisch ook vonnissen werden opgetekend (hs. in privaat bezit). Meermalen wordt het gebruik van het branden van een kaars vermeld; het vroegste geval dateert zelfs uit 1501. Pas bij een geval uit 1539 wordt een volledige beschrijving gegeven van de gebruiken bij de inervingsprocedure van een onroerend goed, maar het is duidelijk dat het hier een eeuwenoude gewoonte betreft.
De persoon die zou worden ingeërfd in een eigendom moest voor de schepenen verschijnen om er een datum af te spreken (‘dach te maecken’) waarop, na afkondiging van drie kerkgeboden, de zaak zou worden behandeld. Deze kerkgeboden volgden elkaar op met een tussenperiode van 14 dagen. Reageerde niemand op de afkondigingen, dan werd op de vastgestelde dag een kaars ontstoken. Zolang de vlam brandde hadden andere vermeende liefhebbers op dit goed nog de kans zich kenbaar te maken. Vermoedelijk is dit een voorziening i.v.m. het bekende naastingsrecht (recht van naerhede). Kwam niemand opdagen, dan werd de oorspronkelijke bieder in het goed ingeërfd. Tenslotte werden ten overvloede nogmaals kerkgeboden ingericht. De ganse procedure nam dus minstens ruim twee maanden in beslag.
Dit alles betekent dat bijvoorbeeld bij gewone verervingen (door overlijden van de voorgaande bezitter) de afhandeling van de erfenis steeds geruime tijd na de dood van de voorgaande erfdrager volgde. De dateringen die we in teksten vinden zijn dan ook met enige voorzichtigheid te hanteren.
J.V.A.