Biekorf. Jaargang 87
(1987)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan van de handelskamer te Oostende
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Parijs was het decreet van 19 messidor IX (8 juli 1801) uitgevaardigd, waardoor bourses de commerce georganiseerd werden en meteen de beroepen van courtier et agent de change aan een strenge reglementering werden onderworpen.
Even voordien, op 5 floréal IX (25 april 1801), was op bevel van de minister van Financiën te Parijs, en door bemiddeling van de prefecten, een vragenlijst gestuurd aan de maires der bijzonderste lokaliteiten, ten einde inlichtingen in te winnen over de vroegere toestand van de handelsbedrijvigheid, over het voorkomen van het beroep van wisselagent en makelaar en over de ontvankelijkheid van sommige voorstellen uitgaande van de betrokken wisselagenten zelf.
T. Blake, maire van Oostende, antwoordde dat er vroeger een beurs bestond te Oostende en dat het aantal courtiers en wisselagenten, oorspronkelijk zes, nu acht bedroeg. Hun namen waren: Bartholomeus Gaussen (sinds 11 jaar), Donche (sinds 3 jaar), van Cuyl (sinds 3 jaar), Vercoustre (sinds 3 jaar), Parfait vander Banck (sinds 2 jaar), Ocket (sinds 1 jaar), Pieter Segaert (sinds 1 jaar), en Pieter vanden Abeele, amper 20 jaar oud, sinds 2 jaar in het beroep werkzaam. Vroeger werd de Beurs gehouden ‘en la maison commune’, en thans, in het jaar IX, in ‘l'hotel de commerce situé sur les bassins’. Na raadpleging van de agenten zelf, suggereerde de maire, dat de voorgestelde verplichte waarborgsom van 2.000 Fr. ruim zou volstaan.
Uit deze verklaringen nu blijkt dat de stad Oostende toentertijde een levendig handelscentrum was. Oostende stond, in weerwil van de oorlogen en de onveilige overzese handelsbetrekkingen, aan de spits op handelsgebied in heel de préfecture de la Lys. Te Brugge bijvoorbeeld, telde men in het jaar IX slechts drie makelaars-wisselagenten. De zaken gingen er zo flauw dat het beursgebouw, gevestigd in de Halle op de markt, verlaten was en als magzijn aan een particulier was verpacht. Te Ieper bestond er geen Beurs, maar werd de Beurs van Rijsel gevolgd. Veurne kende noch Beurs noch makelaars of wisselagenten. Over Kortrijk zijn we niet ingelicht.
Op 19 messidor daarna (8 juli 1801) werd een officiële lijst van candidaten voor het ambt van wisselagent-makelaar aangelegd. Volgende personen stelden zich voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 20 fructidor IX (7 september 1801) kwam de benoemingsakte toe, ondertekend door de minister van Financiën, namens de eerste consul Napoleon Bonaparte. De weerhouden agenten-makelaars waren: Boone, Gaussen, Vercoustere, Donche, van Cuyl en vanden Abeele. Het inrichtingsdecreet van Beurs en agenten te Brugge en Oostende, dd. 28 messidor IX (17 juli 1801), bepaalde dat Brugge drie en Oostende zes agenten mocht tellen en dat de borgsom, te storten in de Staatskas, te Brugge op 2.000 en te Oostende op 6.000 francs was vastgesteld. Hetgeen andermaal bewijst, dat het zakencijfer te Oostende veel hoger lag dan te Brugge. Voor Veurne, Ieper of Kortrijk werd niet eens een korps van agenten-makelaars voorzien.
De Regering leverde in die jaren een merkwaardige inspanning om de heropleving van handel en nijverheid te bewerken; het organiseren van allerlei noodzakelijke bestuurslichamen is er het bewijs van. Zo werd rond die tijd, messidor IX, (juni-juli 1801) overgegaan tot de oprichting van een Conseil de Commerce voor heel de prefectuur. Prefect de ViryGa naar voetnoot(2) duidde, op voordracht van enkele vooruitziende zakenlieden en van zijn onderprefecten, 24 vooraanstaande handelaars en fabrikanten aan om er lid van te worden, o.m. enkele uit Oostende.
Zolang het lokale conseils of plaatselijke belangen gold, waren onze voorouders lichtgeraakt en ijverig. Maar voor een breder uitgewerkt plan was men niet te winnen. Het particularisme was werkelijk te sterk. De Viry ontving dan ook niet minder dan 19 verontschuldigingen op zijn 24 uitnodigingen! Allerlei redenen werden als uitvlucht aangewend. Eén Oostendenaar, vander Heyde, behoorde tot de weigeraars, wegens ‘langdurige afwezigheid voor zaken’. Maar ondertussen keek Oostende vol afgunst naar Brugge, dat al over een plaatselijke Conseil de Commerce beschikte! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenmaal in het bezit van een handelsrechtbank en van een gevestigd korps wisselagenten-makelaars, kon de instelling van een Oostendse Conseil de Commerce dan ook moeilijk langer uitblijven.
T. Blake, maire van Oostende, die steeds grote bekommernis had betoond voor de welvaart van zijn stad, drong in germinal X (maart-april 1802) aan bij de prefect te Brugge voor de instelling van een Conseil de Commerce te Oostende. De Viry stuurde op 30 germinal X (20 april 1802) zijn aanvraag naar Parijs, voorzien van een speciale en zeer lovende aanbeveling.
Het antwoord van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Parijs was gunstig, en op 30 floréal X (20 mei 1802) kon reeds tot de instelling van een plaatselijke Conseil de Commerce worden overgegaan. Volgende leden werden benoemd door Minister Chaptal, op voorstel van prefect de Viry:
De onderprefect was voorzitter van ambtswege, maar in zijn afwezigheid kon de maire het voorzitterschap waarnemen. De plechtige installatie op het stadhuis te Oostende ging door op 10 juni 1802. Alle leden uitgenomen De Bal waren aanwezig.
De nieuwe Conseil, een louter adviserend lichaam, nam van in den beginne deel aan de verdediging en de bevordering der specifieke Oostendse handelsbelangen.
Op 11 thermidor X (30 juli 1802) trad hij op in een geschil nopens de verzekering van schepen en in een nadere omschrijving van de ambtsbezigheden van wisselagenten-makelaars. Op die datum was de Conseil als volgt samengesteld: T. Blake, president; Belleroche, van Moorsel, De Bal en Serruys. De maire van de stad zal wel de spil van de nieuwe vereniging zijn geweest.
Aan de speciale aandacht van de Conseil werden klachten onderworpen, die overgemaakt waren door prefect de Viry op 10 vendémiaire XI (2 October 1802), uitgaande van negocianten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Gent en Antwerpen, en gesignaleerd door Parijs, over de smokkelhandel te Oostende van suiker en tabak uit Engeland.
De atmosfeer leek nu gunstig om de organisatie van het stedelijk handelsleven met een Handelskamer te bekronen.
Op 25 brumaire XI (16 november 1802) zond een zekere August Wieland een uitvoerige memorie over de staat van de handel en de zeevaart naar prefect de Viry. Hij bepleitte, meer met welsprekendheid dan met doorslaggevende argumenten, de oprichting te Oostende van een Kamer van Koophandel, die begiftigd zou worden met ruimere bevoegdheden dan de Conseil de Commerce.
Kort daarna, op 3 nivose XI (24 december 1802), vaardigden de consuls der Republiek het bekende decreet uit, houdende instelling van Handelskamers te Brussel, Antwerpen, Duinkerke, Rijsel en in tal van andere plaatsen. Het pleidooi van Wieland, dat blijkbaar de wetgeving die in het vooruitzicht stond ten gunste van Oostende wilde doen spelen, had voorlopig zijn goede uitwerking gemist.
Een paar weken later kwam de Conseil de Commerce te Oostende bijeen en besloot een verzoekschrift in te dienen bij de Viry om, rekenend op zijn bijzondere aanbeveling, ook te Oostende een Kamer te verkrijgen. Het ingediende memorandum van 28 nivose XI (18 januari 1803) is een zeer merkwaardig stuk, omdat hier in cijfers wordt opgegeven hoe omvangrijk de handel en de zeevaart te Oostende wel waren in de jaren X en XI.
Er werd vooreerst op gewezen dat het Leiedepartement totaal voorbijgezien werd bij de instelling van de Handelskamers. De haven van Oostende telde nochtans meer dan 200 schepen wat het grootste aantal zou geweest zijn van alle havens uit ‘La Manche’, en de douane in Oostende bracht jaarlijks meer dan 200.000 francs in de Schatkist van de Franse Staat. De Oostendse vloot was als volgt samengesteld (jaar XI):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit was voor die tijd inderdaad reeds een uitgebreide en uitzonderlijk gediversifieerde handelsvloot.
Volgende lijst van in- en uitvarende schepen met de aard der goederen, werd bij de aanvraag gevoegd. Men merke op dat er alleen kon gevaren worden naar Franse havens of havens die onder Franse controle stonden. De aangifte loopt over een niet nader bepaalde periode van het jaar X (1802).
Er bestond dus vooral een drukke invoerhandel te Oostende uit de havens van de Gironde (Marennes, Bordeaux, la Tremblade...).
De Oostendse zakenwereld bleef intussen niet bij de pakken zitten. Op 5 pluviose XI (25 januari 1803) vergaderden de negocianten en de reders op het stadhuis, en drukten er hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongenoegen over uit dat de haven en de bassins sinds ruim tien jaar geen de minste herstelling hadden ondergaan. Ook dit vertoog werd naar de Viry opgezonden, met in aanhangsel de kopie van de decreten en octrooien van Maria-Theresia en Jozef II, over het onderhoud der haveninstallaties te Oostende.
Vier dagen later, 29 januari 1803, kwamen de negocianten en de reders nogmaals samen. Eenparig werd toen besloten August Wieland, ‘negociant retiré et ex-conseiller de Préfecture du département de la Lys’ naar Parijs te zenden met verschillende opdrachten, waarvan de eerste de oprichting betrof van een handelskamer te Oostende. Wieland moest volgende punten behartigen:
Het verslag der vergadering, ondertekend door de 38 aanwezigen, waaronder ook de maire, werd overgemaakt aan de Viry, die het met een hooggestemde aanbeveling naar Parijs doorzond.
Het is bekend dat op 7 floréal XI (26 april 1803) minister Chaptal het decreet tegentekende waarbij aan Oostende, Brugge, Gent en Keulen een Handelskamer werd geschonken. We konden evenwel niet achterhalen in hoeverre de bemoeiingen van Wieland het treffen van dit decreet hebben bespoedigd. Het nieuws kwam op 11 floréal XI (30 april 1803) op de prefectuur te Brugge toe.
Reeds op 17 mei 1803 had een geheime stemming plaats om de negen bestuursleden aan te duiden, overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het decreet van 3 nivose XI op de instelling van de handelskamers in het Keizerrijk.
De onderstaande personen werden verkozen door ‘l'assemblee de Commerce’ met volgend aantal stemmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze negen verkozenen waren dan ook de eerste bestuurders der Kamer van Koophandel te Oostende. Op 24 juni 1803 had hun plechtige installatie plaats ten stadhuize, in aanwezigheid van eerste adjoint CharpentierGa naar voetnoot(4).
Onmiddellijk begon de nieuwe Kamer haar activiteiten. Eén van haar eerste tussenkomsten dateert van 20 thermidor XI (8 augustus 1803) en betrof een verzoek om de haven van Oostende te versterken met een garnizoen en fortificaties, tegen te duchten invallen uit de zee door Engelse oorlogsschepen.
Aanvankelijk had de Kamer, zoals trouwens alle Kamers, niet enkel een louter adviserende bevoegdheid, maar ook een bestuurlijke macht, o.m. contrôle over sommige uit te voeren werken door de openbare besturen. Later werd deze bevoegdheid aan de Kamers van Koophandel onttrokkenGa naar voetnoot(5).
Dat de Kamer van Koophandel te Oostende nu welhaast 175 jaar bestaat en nog altijd een vooraanstaande rol in het ekonomisch leven van de stad en het arrondissement blijft vervullen, is te danken aan de vooruitziende blik van de promotoren, die behoorden tot families van reders, industriëlen, zakenlui en hogere burgerij met inbreng van vreemden (Engelsen!), zoals Serruys, van Iseghem en andere die een stempel hebben gedrukt op het opkomende Oostende van de vorige eeuw.
L. Van Acker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nawoord
|
|