Biekorf. Jaargang 87
(1987)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| |
Benoemingsvoorwaarden voor schepenen in het brugse vrije door keizer Karel genegeerd (1521).In tegenstelling met het jaarlijks opnieuw aanstellen van schepenen in vele steden en kleine entiteiten in Vlaanderen en elders, werden de schepenen in de belangrijke kasselrij van het Brugse Vrije voor het leven benoemd. Als men daarbij bedenkt dat daaruit een verzekerde machtspositie en vele materiële voordelen voortsproten, kan men, wellicht veronderstellen dat velen zich tot deze magistraatsfunctie geroepen voeldenGa naar voetnoot(1). Toch waren voor deze functies ook bepaalde benoemingsprocedures voorzien en waren de kandidaten enkel onder bepaalde voorwaarden ontvankelijk voor definitieve aanstelling. Dat die voorwaarden soms voor interpretatie vatbaar waren moge blijken uit het hiernavolgend niet onbelangrijk voorbeeld, want de jonge Keizer Karel zelf trachtte weleens de eigen edikten desbetreffend te omzeilen en te ontkrachten.
De benoemingsmodaliteiten voor de schepenen in het Brugse Vrije tijdens de zestiende eeuw werden vastgelegd in een akte van 14 augustus 1520, te Brussel gepubliceerdGa naar voetnoot(2). Volgens de aanvang van deze in 1879 uitgegeven tekst was het initiatief tot het vastleggen van nieuwe richtlijnen betreffende het Brugse Vrije uitgegaan van de schepenen zelf, teneinde vroegere moeilijkheden en betwistingen uit de wereld te helpen. In dit verband wijzen diezelfde magistraten op de moeilijke situatie in het schepencollege, vooral te wijten aan het feit dat touttes manières de gens, aussi bien estraingiers et gens de petite condition que autres, ignorans le langaige et les loix et coutumes du pays, ont présumé de poursuyvir et obtenir don des eschevinaiges d'icelluy terroir, les ungs par importunes poursuytes, requestes et recommandations, les aultres à titre de don, achat de ceulx qui les avoient obtenus de nous et de nosdis prédécesseurs. Duidelijk wordt hier dus gewezen op het feit dat vreemde kapers aan de kust waren | |
[pagina 357]
| |
verschenen en dat aldus niet bevoegde en niet vlaamssprekende schepenen, zonder kennis van de eigen gewoontes, de schepenzetels hadden bezet. Daardoor was dit schepencollege van het Brugse Vrije gevallen en très grant désordre, desestime et mesprisement; daardoor kon de vorst niet meer zoals vroeger steunen op schepenen die de justitie in 't Brugse Vrije verzekerden; maar ook werden de zaken van de vorst niet genoeg ondersteund, speciaal wat betreft de oorlogsvoering en het toestaan van de beden of de financiële bijdragen.
Tegen deze voor 't Vrije verderfelijke evolutie had nochtans Filips de Schone reeds gereageerd door een octrooi uit te vaardigen waarbij de schepenen van 't Vrije bij vacatuur, een voordracht mochten doen van drie notabelen des plus ydoines et suffisans francq-hostes dudit terroir, waaruit de vorst dan één schepen mocht uitkiezen en aanstellenGa naar voetnoot(3). Dit octrooi, beperkt van duur, was evenwel door Karel V niet omgezet in een privilège perpétuel bij de aanvang van zijn regering in 1515. De oude mistoestanden bleven dus voortwoekeren, hoewel de vorst de intentie had gehad op de opengevallen schepenzetels enkel gens de bien, ydoines et souffisans te benoemen. Vooral het feit dat de alsdan benoemde schepenen niet werkelijk het schepenambt hadden uitgeoefend maar dit verder doorverkocht hadden, bleek de oorzaak te zijn van veel wanorde in het Brugse Vrije.
Op voorstel gedeeltelijk van de Brugse Vrije schepenen zelf, werden dan op 14 oogst 1520 de volgende belangrijke richtlijnen uitgevaardigd door Keizer Karel. In de eerste plaats werd gesteld dat enkel vrije en bekwame personen van het Brugse Vrije benoemd konden worden tot schepen van deze kasselrij; die namen daarenboven de verplichting op zich persoonlijk het schepenambt uit te oefenen en ter plaatse te resideren, ten laatste drie maanden na hun aanstelling. Vervolgens was tussen vorst en Brugse Vrije overeengekomen dat vertegenwoordigers van dit laatstvermelde gewest recht hadden om bepaalde door de vorst benoemde schepenen te wraken indien ze geacht werden non franchostes ne qualifiez comme dessus; in dit laatste geval kon het Brugse Vrije een lijst van vier of vijf personen voorleggen waaruit de vorst dan één man als schepen van 't Vrije kon aanduiden; deze schepen moest alsdan de vorst betalen une gratuité de | |
[pagina 358]
| |
deux cens livres du pris de quarante gros la livre. Tenslotte werd gestipuleerd dat in ieder kwartier van 't Vrije steeds drie schepenen verplicht waren hun residentie te houden en dat slechts de langst aldaar verblijvende mocht verhuizen naar een andere zelf gekozen plaats nadat een vierde schepen in hetzelfde kwartier werd benoemd, omdat aldus tenminste drie schepenen in hetzelfde kwartier zouden resideren.
De reële toepassing van deze ordonnantie werd heel vlug op de proef gesteld, want reeds door het overlijden van schepen Antoine de Grysperre moest al dadelijk in een opvolger worden voorzien. Tegen de hierboven vermelde richtlijnen in benoemde Keizer Karel Charles de la Verderue, een niet uit het Brugse Vrije afkomstige kandidaat et par tant non qualifié à tenir et exercer l'estat d'eschevin. Toen het Brugse Vrije, ook op basis van hierboven genoemde ordonnantietekst een tegenlijst met vijf kandidaten indiende, moest Karel V de eerste benoeming annuleren, waardoor dan op 14 november 1521 Filips van Gistel werd benoemd. Bij zijn aanstelling werd deze laatste voorgehouden dat hij in het Westkwartier moest wonen maar uiteindelijk werd hem toegelaten in Varsenare bij Brugge verder zijn woonplaats te behouden. Dit laatste werd toegestaan gezien in het Westkwartier reeds drie schepenen resideerden, namelijk de heer van Lichtervelde te Beerst, Robert Van Rockegem te Vladslo en Jan de Cerf te Woumen. Een formele verandering aan de tekst van 14 augustus 1520 werd aangebracht in de ‘verlengingsordonnantie’ van 22 augustus 1531. Alsdan werd de verplichte residentie in de verschillende kwartieren van de kasselrij van het Brugse Vrije niet meer aangehoudenGa naar voetnoot(4).
Samenvattend mag men nu wellicht een drietal conclusies of bedenkingen betreffende het bovenstaande verhaal formuleren. Vooreerst komt de bedoeling van de machtshebbers in het Brugse Vrije duidelijk naar voren, nl. aandringen bij Keizer Karel om het schepencollege vrij te houden van niet residerende en niet tot het Brugse Vrije behorende personen; dat daarmede ook vroeger gegroeide mistoestanden uit de wereld werden geholpen is overduidelijk. Ten tweede is het karakteristiek dat Karel V niettemin de gelegenheid te baat nam om te trachten vertrouwde medewerkers enige financiële | |
[pagina 359]
| |
gunsten toe te spelen, uiteraard met de intentie gezagsgetrouwe medewerkers te belonen. Dat hij daar reëel niet volledig in slaagde laat niettemin die bedoelingen - ook die van zijn voorgangers overigens - duidelijk naar voren komen.
Ten derde en tenslotte moet worden opgemerkt dat ook het tijdstip van de verordeningen in het oog moet worden gehouden. De Brugse kasselrijschepenen hebben Karel V in 1520 enigszins onder druk gezet; zoiets zou 10 jaar later zeker veel moeilijker worden.
Rond 1530 bleek de Keizer reeds volkomen ‘volwassen’ en kon hij aldus vele vroegere verordeningen, gedeeltelijk althans, beter omzeilen en naar eigen hand zetten.
De evolutie van particularisme naar centralisme wordt aldus treffend geïllustreerd. Overigens kan de verhouding van Karel V tegenover het Brugse Vrije ook nog geplaatst worden in de problematiek tegenover de stad Brugge. In ieder geval betoonde het Brugse Vrije zich zeer ‘dankbaar’ tegenover zijn vorst omstreeks 1529-1530 door de oprichting van een ‘Keizer Karel-schouw’ in het eigen landhuis te BruggeGa naar voetnoot(5). M. Baelde |
|