Biekorf. Jaargang 87
(1987)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Religieuzen uit het Veurnse in het testament van Margareta van KonstantinopelIn een recent nummer van Biekorf wees L. Van Acker erop dat vermeldingen van de begijnen van Veurne eerder zeldzaam zijn. Hij kon aan de bekende zestiende-eeuwse gegevens een vermelding toevoegen uit 1335, waarbij graaf Lodewijk II van Nevers de begijnen in zijn bescherming opnam. Meteen sprak hij het vermoeden uit dat de Veurnse begijnenstichting even oud zou zijn als de andere Vlaamse, m.a.w. uit de dertiende eeuw zou stammenGa naar voetnoot(1). Dit vermoeden kan met bewijzen worden ondersteund.
Gravin Margareta van Konstantinopel staat bekend als de weldoenster, zoniet de stichtster van een groot aantal religieuze instellingen. Veel initiatieven worden aan haar en haar zuster Johanna toegeschreven, al kan dit niet altijd met archiefmateriaal worden gestaafd. Eén van de belangrijkste bronnen hierbij werd tot nu toe te weinig gebruikt. In het testament van Margareta, dat dateert van november 1273 en nog in origineel is bewaardGa naar voetnoot(2), worden talrijke instellingen begiftigd met allerlei renten. Dit dokument wordt uitvoerig ontleed in de inventaris maar jammer genoeg heeft men er de precieze geldsommen onvermeld gelatenGa naar voetnoot(3). Het heeft dan ook niet de aandacht gekregen die het verdient. We vinden er een lijst van alle kerkelijke stichtingen die zich in de grafelijke gunst mochten verheugen, ingedeeld per orde en soort. Het ware interessant eens alle schenkingen op een rijtje te zetten en hieruit een waarderingsschaal van Margareta voor de diverse instellingen af te leiden. Van enkele is het zelfs de vroegst bekende vermelding, het eerste bewijs van hun bestaan. Hierbij behoren ook de begijnen van Veurne. Meteen wordt aangetoond dat ze reeds in de dertiende eeuw bestonden, ruim zestig jaar voor de vermelding uit 1335.
We geven hier alle instellingen uit Veurne-Ambacht met de som waarmee ze werden bedacht. Het betreft telkens | |
[pagina 248]
| |
eeuwige renten. Onder de abdijen vinden we vooreerst Ter Duinen terug, met 60 pond. De Premonstratenzers van de St.-Niklaasabdij te Veurne ontvingen 30 pond, de reguliere kanunniken van Eversam slechts 10 pond. Deze verdeling stemt zowat overeen met het respektieve belang van de instellingen. De sekuliere kerk van Veurne zelf ontving het hoge bedrag van 40 pond voor een jaargetijde; vermoedelijk wordt hier St.-Walburga bedoeld. De zwarte zusters van Roesbrugge kregen 30 pond. Dit is zeer veelGa naar voetnoot(4). Vermoedelijk is de band met de familie van Bethune, die het klooster had gesticht, hier niet vreemd aan. We herinneren er aan dat Margareta's tweede zoon Gwijde in 1246 was gehuwd met de erfdochter van dit geslachtGa naar voetnoot(5).
Een aantal hospitalen werd flink bedacht. VeurneGa naar voetnoot(6) ontving 10 pond, Nieuwpoort 100 schellingen. De H. Geesttafels van Veurne, Nieuwpoort en Lo ontvingen resp. 20 en 15 pond en 100 schellingen. De begijnen van Veurne bedacht Margareta met 20 pond, wat vrij veel is. Misschien was het een stichting van de gravin zelfGa naar voetnoot(7)? Tenslotte wordt nog vermeld a meseaus in aalmoes ter pitancie; die van Veurne ontvingen 100 schellingen.
Merkwaardig is ook dat meester Wautier Elfare, deken van de kerk van Veurne, als een van de testamentuitvoerders werd aangeduid. Het gaat hier om de deken van het St.-Walburgakapittel, zodat onze hogere identifikatie van ‘de kerk’ met de kapittelkerk van St.-Walburga wordt gerechtvaardigd. Het wekt geen verwondering dat deze vroegere castrale kapel werd verkozen boven de St.-Niklaaskerk, die van later dateert.
Wanneer we het lijstje uit Veurne-Ambacht overlopen valt vooral de afwezigheid op van de abdij van Lo. Nergens wordt met één woord over de abdij gerept, alhoewel de banden met | |
[pagina 249]
| |
de grafelijke dynastie welbekend zijnGa naar voetnoot(8). Enkel de instelling van de H. Geest in die stad was de gravin een schenking waard. Of is dit omdat het op dat ogenblik nog om een priorij gingGa naar voetnoot(9)? Even opmerkelijk is ook de totale afwezigheid van Poperinge, de laatste stad van de kasselrij. Nochtans kwam deze lakenstad precies vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw stilaan meer op het voorplan. Betekent dit dat Poperinge vóór 1273 nog te klein was om religieuze instellingen te hebben, belangrijk genoeg om onder de grafelijke aandacht te worden gebracht?
We komen tenslotte nog eens terug op het begijnhof van Veurne. De testamentaire beschikking van Margareta is zeer beknopt, maar toch kunnen we er een nader gegeven uit afleiden voor wat het wezen van het begijnhof aangaat. Onder de kategorie ‘hospitalen’ liet Margareta immers ook een aantal begijnhoven opnemen, die aan hospitalen waren verbonden. Aangezien hier enkel het hospitaal van Veurne wordt vernoemd en later apart melding wordt gemaakt van het begijnhof, kunnen we hieruit afleiden dat het vermoedelijk om twee aparte instellingen gaat. In 1751 verdedigde de stadsmagistraat (zonder archiefonderzoek) de mening dat het hospitaal mét het daartoe behorend begijnhof sedert onheuglijke tijden bestond. Dit werd ruim een eeuw later kategoriek ontkend door de auteurs van de bekende Geschiedenis van Veurne, op basis van het feit dat ze voor het begijnhof geen vroegere gegevens dan uit de zestiende eeuw haddenGa naar voetnoot(10). De waarheid moet waarschijnlijk ergens in het midden liggen. Begijnhof én hospitaal bestonden reeds in 1273, maar hun samengaan dateert beslist van later. J. Van Acker |
|