Biekorf. Jaargang 87
(1987)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| ||||||||
Westvlaamse kostscholen in 1823Het is bekend welke grote zorg het Hollandse bestuur betoonde voor het lager onderwijs. De maatregelen die door koning Willem I werden genomen, ook al ontmoetten zij vaak tegenstand en onbegrip bij zijn onderhorigen, hadden ongetwijfeld tot doel het peil van het aanvankelijk onderwijs te verheffen en te verbeteren.
De basiswet die de Hollandse onderwijspolitiek belichaamde dateert van 1822. De bijzonderste bepalingen betroffen geldelijke tegemoetkomingen en de verplichting tot het behalen van onderwijzersdiploma's. Bij de circulaire van 14 november 1823, die uitvoeringsbesluiten over deze wet uitvaardigde, verscheen achteraan een lijst van de lagere schoolinrichtingen die in West-Vlaanderen erkend en geregtigd zijnGa naar voetnoot(1).
Deze lijst is interessant en uitvoerig. Ze bevat niet alleen de namen van de geaggregeerde schoolmeesters uit de Hollandse Tijd in onze gouw, maar zelfs van wat wij thans het kleuteronderwijs zouden noemen. Want ook de kleine kinderschooltjes, waar slechts het a b c geleerd wordt, of soms ook onderrigt wordt gegeven in de eerste beginsels van het spellen en lezen zijn in de lijst begrepen.
Staan eveneens in de lijst de erkende kostscholen. Onder kostscholen verstond men scholen die meestal van het lager onderwijstype waren, soms ook met afdelingen die wij nu middelbaar of secundair onderwijs zouden heten, maar die betalende en inwonende leerlingen aanvaardden. Een soort ‘klein college’ dus, in bijna alle gevallen gerund door particulieren die er hun voornaamste broodwinning in zagen. Maar er staan ook een paar kostscholen bij die blijkbaar niets anders zijn dan (verdoken?) pensionaten opengehouden door kloosterlingen onder hun wereldlijke naam. Het is niet altijd gemakkelijk na te gaan of de school een private onderneming was ofwel of we staan voor een school van zusters of andere geestelijken.
Het Nederlandse bestuur deelde alle kostscholen in bij de bijzondere scholen der tweede klasse, die inrichtingen waren zonder eenigen vasten onderstand en hun bestaan vinden uit de schoolgelden of kostpenningen der leerlingen. Het is verder opvallend dat in onze provincie maar twee kostscholen opge- | ||||||||
[pagina 240]
| ||||||||
geven werden als stedelijke kostscholen, nl. deze van Tielt (Dhaeyere) en Torhout (Behaeghel). Alle andere kostscholen waren dus inrichtingen ontsproten aan het vrij initiatief.
Of de lijst volledig is durven we niet zeggen. Opvallend is bvb. de afwezigheid van Oostende en Poperinge in deze lijst. Zo staat ook de school van Filip Verhoest uit Handzame (Biekorf 1984, blz. 70-86) niet opgetekend en wordt geen melding gemaakt van de school van meester Roose uit Klerken (Biekorf 1986, blz. 304-306) waar nochtans ook inwonende leerlingen verbleven, noch van de kostschool van Pieter Lansens uit Koekelare. Of bestond deze school nog niet in 1823? De lijst bevat waarschijnlijk de kostscholen die aangegeven werden aan de autoriteiten en die relaties onderhielden met de officiële wereld van de Hollandsgezinde ambtenaren en pedagogen.
Toch is ze belangwekkend genoeg om ze nog eens te publiceren. Wij voegden er enige commentaar aan toe om de kostschoolhouders te identificeren. Aanvullingen zijn welkom.
Amand van Boterdael hield in Brugge ‘Fransche en Vlaemsche school’ voor ‘jonge dogters’ die hij zou onderwijzen lijk zijn vader dit deed (1797). Was ook schoolmeester in Bassevelde. In 1825 beweerde hij sinds 30 jaar kostschool in Brugge te houden. Zijn vader Lodewijk van Boterdael was kostschoolhouder en auteur van schoolboeken (meded. van dhr. J. Huyghebaert). Een schoolgetuigschrift van meester van Boterdael op naam van (de latere Mgr.) Ant. Wemaere staat gereproduceerd bij J. Geldhof, 150 jaar Sint-Lodewijkscollege te Brugge, 1986, blz. 36.
Methon was samen met ene J. Judas (!) de enige Franse schoolmeester uit de lijst. Judas hield een Franse dagschool open. Over beide schooltjes is verder niets bekend.
De bekende kostschool van de Reniers uit Deerlijk werd begonnen door vader Jan-Jozef Renier († 1811) en voortgezet door de zonen, onder wie de bekende fabeldichter Pieter-Jan Renier (Deerlijk 1795-1859). Zie o.m. R. Henneman, Pieter-Jan Renier, dichter en kostschoolhouder te Deerlijk, in: Biekorf 1958, blz. 198-202. | ||||||||
[pagina 241]
| ||||||||
Pieter Morel-Danheel (Zandvoorde bij Ieper 1773-Diksmuide 1856) stichtte zijn kostschool te Diksmuide in 1796. In 1830 werd hij lid van het Nationaal Congres en volksvertegenwoordiger. Mgr. Faict, bisschop ven Brugge, was er leerling en de bekende historicus Ferd. Vandeputte was er een tijdlang leraar. Hij verliet het onderwijs. In 1841 staat hij bekend als ‘koopman’ (J. Delbaere, Ferd. Vandeputte, in: De Leiegouw, 1966, blz. 168). In 1815-1816 (en volgende jaren?) verscheen bij Stock te Diksmuide een gedrukte palmares van deze kostschool (L. De Wachter, Repert. VI. Gouwen en Gemeenten, dl. II, blz. 721).
Wschl. te vereenzelvigen met Paulus-Joseph Rademaker die in 1820 in de Ieperse gouvernementsschool werd benoemd, in 1822 ontslag nam en samen met zijn echtgenote een eigen kostschool oprichtte. Deze kostschool concurreerde tegen de (Hollandse) gouvernementsschool (D. Verlé, Het rijksonderwijs te Ieper van 1819 tot 1828, in: Hand. Soc. d'Emulation, 1962, blz. 218-220).
Priester Clement Van Ooteghem stichtte een kostschool in 1811. Ferd. Vandeputte was er een tijdje leraar (1830). De Van Ooteghems waren een vooraanstaande burgerfamilie uit Ingelmunster.
In de 17de eeuw werd buiten Kortrijk al de zuidkant de ermitage van Sint-Anna gesticht door Barbara Bonte (Stadsbibl. Kortrijk, cod. nr. 225). Dit is nog steeds het gehucht Sint-Anne. De kostschool diende van 1840 tot 1927 als krankzinnigengesticht. Over de ikonografie van Sint-Anne zie: E. Van Hoonacker, Ikonografie van Kortrijk (Kortrijk, 1977), blz. 305-309.
Het oude middeleeuwse hospitaal van Sint-Joris in Menen was een tijdlang ‘école et pensionnat et école publique pour les enfants’ (E. Rembry-Barth, Histoire de Menin, dl. III, blz. 380-381, 385). | ||||||||
[pagina 242]
| ||||||||
De aanduiding van een meester voor het ‘Nederduytsch’ duidt ongetwijfeld op het tweetalig karakter van Moeskroen.
‘Te Moorslede hebben de inwoners nog de gedachtenis van meester Vogels en meester Wittebroodt’ (M. Van den Weghe, Geschiedenis van Moorslede, 1897, blz. 336).
De eerste drie namen staan vermeld als kloosterlingen bij de grauwe zusters van Roeselare (J. Cocle, 300 jaar grauwzusters franciscanessen te Roeselare, 1977, blz. 28 en 127). Misschien was Seraphine van Maele een lekeleerkracht?
Jan-Baptist Dhaeyere hield te Tielt sinds 1788 een vermaarde kostschool open in stadsgebouwen. Hij stierf in 1824 en liet zich toen al een tijdje bijstaan door zijn zoon Bernard (L. Neyt, Generaties Tieltenaars op de schoolbanken, in: De Roede van Tielt, 1983, nr. 2, blz. 7-14).
Behaeghel was geboren te Tielt in 1783 en stierf te Brugge in 1857. Zijn instituut is later de normaalschool van Torhout geworden. Hij gaf o.m. een Nederlandse spraakkunst uit in drie delen (Brugge 1817), speelde een rol in de spellingsoorlog en was een zeer bekend en gezagvol onderwijsman.
De Morels waren een vooraanstaande kosters- en schoolmeestersfamilie van Zuid-West-Vlaanderen, waartoe ook de kostschoolhouder uit Diksmuide (zie hoger) behoorde.
De Wevelgemse lagere school van meester Dewit werd in 1822 voortgezet door Johannes Rassauw uit Kortrijk. Meester Rassauw had zelf twee zonen die in Wevelgem naam maakten in de schoolwereld: Felix en vooral Adolf Rassauw (meded. van dhr. A. Vervenne, Koolskamp). L.V.A. |
|