Een is noodig in Zwevezele
Aan de dichtwedstrijd van Rumbeke in 1803 (wedstrijdbundel, blz. 9-11) nam iemand deel onder de kenzin Een is noodig, al dan niet ontleend aan Carel van Mander of aan Lucas, 10:42 (Eén ding is nodig). Het volgende grote rederijkersfestijn had te Hooglede plaats in 1804, en daar voegt onze poëet enkele leerrijke versjes bij zijn devies, nl.: Gemaekt door E. de Zoldere / Die tot op zynen Zoldere / Niet gaen moet om veel geld / Want daer ligt geen geteld. - Prochie Swevezeele (wedstrijdbundel, blz. 51-53). Bevat E. de Zoldere een drukfout, bv. Z i.p.v. V? We komen onze man een derde keer tegen in 1806 te Wakken, waar de zondeval en de verlossing van het mensdom op het programma stond. Zijn inzending prijkt op blz. 66 e.v. Ze is weer voorzien van de al aangehaalde kenspreuk, en de titel begint als volgt: Zwevezeelsche Rym op de prys-kaerte van Wacken.
Een kurieus staaltje uit dit Zwevezeelsche Rijm (het gaat over Adam):
Alzoo met huyd en hair en al te zyn verdreven,
Om g'heel zyn leven lang in droefheyd te gaen leven,
Met lyf en ziel in pyn, met alles in verdriet,
Wat vrouw en Kinders raekt: 't en is zoo lekker niet.
Van hem is in de Bibliotheek van het Groot Seminarie te Brugge, bundel A.14.404, in handschrift (1 blz.) bewaard wat hier volgt. (We geven de tekst vers pervers, wat onze scribent niet heeft gedaan.)
Liedeken aen de gilde van St. Antone tot Swevezeele den 17 janv. 1808
Viva de gilde van Antoon,
de menschen doen het wonder schoon,
wanneer men voor hun digt of schryft,
den loon daer vooren niet dood en blyft,
sy geven elk, dat hy verdient,
Sy staen te wel voor hunne eer,
het sal hun rouwen op syn keer;
wanneer de reden plaetse krygt,