Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
De Clauaertsgilde in Rodenbachs tijdOp 10 november 1876 stichtte de achttienjarige Raymond Veralleman te Roeselare de Cluaertsgilde. Hij dacht aan een genootschap voor jongens die, zoals hijzelf, de handelsklassen van het Klein Seminarie hadden gevolgd, en daarna in het plaatselijk bedrijfsleven terecht waren gekomen. Als Clauaerts zouden ze min of meer parallel trachten te werken met hun vrienden die in het genoemde onderwijsinstituut de klassieke humaniora volgden, en die, onder leiding van de zopas afgestudeerde Albrecht Rodenbach, met hun Sint-Jansgilde Vlaamse propagandastukken speelden, vanzelfsprekend alleen tijden de vakanties. De nieuwe gilde was ongeveer nummer twaalf in een net van strijdend vlaamsgezinde ‘spelersgilden’, dat Rodenbach en zijn vrienden over de westgouw spandenGa naar voetnoot(1).
Veralleman seinde het nieuws zonder dralen door naar Leuven, waar Vlaanderens toekomstige wonderknape sinds enkele weken op kot was. Het antwoord was één en al geestdrift: ‘Het is Vlaamsche Kamp dat gij voor wit hebt, nietwaar? vlaamsche kamp als wit, niet als “accessoire”, lijk sommige gilden ongelukkiglijk. Het spreekt van zelfs dat ik alles zal doen wat ik kan, indien ik dier gilde in iets behulpzaam kan wezen, zoo bij voorbeeld voor stukken. “De Brugsche Metten” en hebbe ik hier niet. “Hamlet” ook niet. Ten anderen, gij moet met een “Vlaamschgezind” stuk beginnen, en zelfs, ik zou altijd derwijze de vertooningen schikken dat het vlaamsch gedacht er bovenzwemme’Ga naar voetnoot(2).
Albrecht vond het jammer dat de onverhoopte nieuwkomer niet meer kon worden verwelkomd in het ter perse liggende decembernummer van De Vlaamsche Vlagge, maar hij kwam erop terug in de volgende aflevering (Pasen 1877): ‘Te Rouselare, de Klauwaartsgilde, gesticht door een dertig gewezen studenten van het Klein Seminarie. De Gilde is op zijn ouds ingericht met Deken, Hoofdman, Keurmans, Keure, Gildhof, Zale en Schild. De Hoofdman is een gewezen lid der Sint- | |
[pagina 396]
| |
Jansgilde. De Glide houdt haar, buiten haar eigentlijk werk (Vaderlandsche vertooningen) nog bezig met Vlaamsche Letterkunde en Muzijk, en is in vollen bloei. Proficiat Klauwaardsvolk en de Studentengilde zullen bij uwe avondfeesten aanwezig zijn.’
We horen voor het eerst van aktiviteit in de Gazette van Thielt van zaterdag 17 maart 1877: ‘Zondag hadden wy het genoegen eene vergaedering by te wonen van de opkomende maetschappy de Klauwaerts, gevestigd in 't Kanon, over de statie. Deze maetschappy, gevormd uit gewezen studenten, heeft voor doel de bevoordering der schoone kunsten, de oefening van de moedertael, onder kenspreuk Hou ende Trou, als goede en trouwe katholieken, onder den standaerd van het kruis. De heer Firmin Verhelst, student in de medicijnen, gaf er, over den katholieken schoolpenning, eene conferentie die den besten byval genoot.’
Deze opvallend veelzijdige jongerenbent kwam een eerste keer voor het publiek in de inhuldigingsstoet voor pastoor-deken Loys op 2 mei 1877. De jongens vormden er een groep ‘de Groote Mannen van Vlaenderen verbeeldende: Boudewyn Hapken, Gwyde van Dampierre en Robrecht van Bethune, te peerde. Breydel en De Coninck; Jacob en Filips van Artevelde; Akkerman, Yoens; Zannekin en Sporkin; Pieter van den Bossche; Pieter van Rousselare (onthoofd te Rijssel!)’Ga naar voetnoot(3). Aan deze manifestatie herinnert Pastorinhaling in de bundel Eerste Gedichten van Albrecht Rodenbach (1878). Ook een medewerker van het antiklerikale weekblad De Westvlaming (Brugge) zette zijn indrukken op het papier: ‘De Klauwaarts of de gilde uit het Kanon, kweekelingen van de wijze Verriesten, de Moulaerts en consoorten of de echte vlaamsche meesters van 't bisschoppelijk seminarie, verbeeldende: 't Stoopki, 't Mullegi, 't Smetje, 't Meesterki, 't Bellegi, 't Fonsgi, 't Verhelstji 'en andere flaminganten à la sauve tout, die 't Rousselaars jong geslachte nog wat komen verbeteren’Ga naar voetnoot(4).
* * *
Toen in de zomer van dit jaar 1877 de al genoemde Sint-Jansgilde vleugellam werd gemaakt door een bisschoppelijke | |
[pagina 397]
| |
maatregel die kollegeleerlingen en seminaristen alle vlaamsgezinde vakantiewerking verbood, traden de Clauwaerts naar voren als wisseloplossing. Ze voerden op zondag 23 september 1877 te Roeselare Breydel en De Coninck of de Brugsche Metten op.
Bijna iedereen schrijft dit stuk toe aan Camiel Marichal. Deze Marichal was pas 17 jaar, en in het Roeselaars Klein Seminarie nog met zijn middelbare studies bezig. Zijn ‘groot vaderlandsch drama 1302 of Breydel en De Coninck’ zou hij pas tien jaar later schrijven. De Clauaerts speelden daar te Roeselare een enigszins aangepaste versie van het stuk dat Hendrik Conscience destijds had geschreven om door de Antwerpse groep De Hoop te worden opgevoerd te Brugge op 7 augustus 1842 (in het kader van een toneelwedstrijd ingericht door Kunstliefde). De titel van Consciences stuk luidde toen Jan Breydel en Pieter de Coninck, of de vrymaking van Brugge. Groot heldenspel in vyf bedryvenGa naar voetnoot(5). Dit was wellicht het toneelstuk dat in de briefwisseling tussen Veralleman en Rodenbach in november 1876 al was ter sprake gekomen. Het ging daar over De Brugsche Metten. Bij zijn vertoning door de Clauaerts heette het Breydel en De Coninck of de Brugsche Metten. Zie o.a. het plaatselijk weeklad De Mandelgalm, 22 september 1877, alwaar ook de toevoeging: in 7 bedrijven naar Conscience.
Conscience op de planken brengen was niet zonder risico. De Antwerpse schrijver had overigens pas enkele maanden eerder, op zondag 15 juli, met een optreden op de liberaal gekleurde Brugse Breydelfeesten de lokale liberale pers in een staat van euforie gebracht.
Een nogal gereserveerde toon is ten opzichte van Conscience te horen in de aankondiging van het Roeselaarse Clauaertsoptreden in de katolieke Gazette van Brugge van zaterdag 22 september: ‘Morgen, zondag 23 september, geeft de jonge Clauaertsgilde, van Rousselaere, eene avondfeest die belooft uitermate schoon en aentrekkelyk te zyn. De Clauaertsgilde speelt morgen avond, om 6 1/2 ure, in den Jongelingenkring, het vlaamsch stuk: Breydel en De Coninck, in 7 bedryven, naer Conscience. Wy hadden liever een spel, over dezelfde stoffe, met meer historische waerheid. Ons | |
[pagina 398]
| |
dunkend zou men dienen uit den geest van het volk dat ongelukkig gedacht te verdryven dat Breydel en De Coninck om zoo te zeggen streden tegen den edeldom. De boeken van Conscience, ofschoon zonder slechte inzichten geschreven, zyn toch bezield met eenen overdreven vryheidszin die maer spruyt uit onwetendheid in de groote kwestie der vryheid; daeruit komt het dan ook dat het volk, uit die boeken, gedachten haelt over vryheid en vaderlandsliefde, die in het geheele niet juist zyn; zelfs verstandige en geleerde lieden worden er door misleid, en zyn blootgesteld om door gemis van studie in die zaek, de grootste dommigheden uit te kramen. Dit zy al voorbygaen gezeid; daerom toch zullen wy de Clauaerts niet naer de maen wenschen; integendeel. Hunne gilde bestaet uit jongelingen, meest oude studenten, die willen vlaemsch zyn en het vlaemsch leven in Vlaenderen weêrom opbeuren. Wy kennen die gildemannen en weten dat zy hooge in top de katholieke vlaemsche vane voeren; wy kennen ze, ja, en zy weten dat wy hun genegen zyn. Ook verwachten wy nieuws van hun spel, waer wy ongelukkiglyk niet kunnen tegenwoordig zyn. - Reynaert.’
Deze Reynaert moet Julius Devos zijn geweest, Rodenbachs gewezen klasgenoot die te Roeselare aan de deur was gezet, en die van oktober 1876 tot juni 1878 journalist was bij de Gazette van BruggeGa naar voetnoot(6). Hij lijkt beïnvloed door priester Adolf Duclos, hoofdredacteur van Rond den Heerd en auteur van het nogal tendentieuze werkje Jan Breydel en Pieter de Coninck, 11 Juli 1302 - 11 Juli 1877Ga naar voetnoot(7).
* * *
Zondagavond 23 september 1877 in de volgelopen zaal van de Jongelingenkring te Roeselare. De klok wijst half zeven. Een gekostumeerde jongeman die geen lid is van de Clauaertsgilde maakt achter de coulissen aanstalten om het podium te betreden. Het is Albrecht Rodenbach, die als middeleeuwse prologus de vertoning wil inleiden, net zoals | |
[pagina 399]
| |
hij een jaar geleden eerder voor de Sint-Jansgilde heeft gedaanGa naar voetnoot(8). Onderpastoor Capoen, die zich als proost van de Jongelingenkring verantwoordelijk voelt voor wat in zijn zaal gebeurt wil de onaangekondigde spreker de pas afsnijden, maar Albrecht duwt de gewijde hindernis van zich af, stapt de planken op en neemt het woordGa naar voetnoot(9): Ik kome als Prologus naar 't oud gebruik beduiden
in welken zin die feest van 't Klauwaardsvolk zal luiden.
't Is juist een paar jaar geleên dat het studentenvolk
ter zelfde plaatse zond zijn middeleeuwschen tolk
terkonde van een spel uit 't glorierijk Voordezen,
met wensch dat het den volke een lesse zoude wezen;
(...)
De gilde van Sint-Jan en zal dit jaar niet spelen.
Zij eert om den persoon een schandelijken gril,
en herdt een kaakslag en verdraagt, om beters wil,
hetgeen men nievers el zou herden - zou gelooven:
in naam der opvoeding die kunst in d'herten dooven
waar 't dichterlijk gemoed zijn hoogst genot in vindt
(...)
daar schaarde in kloeke rangen
een nieuwe gilde, en stond gereed ons te vervangen;
en, jeugdiglijk ontstaan, nu bloeit zij vrogezind
(...)
en, schattend naar zijn weerde al wat er wordt gezeid,
doet wel en ziet niet om, en terdt kleingeestigheid.
En nu, voor de eerste maal verschijnend ten tooneele,
herschept zij ook 't Verleên in bonten tafereele,
met wensch dat ons tooneel dat viel wen Vlaandren viel
- want 't leven van een volk is zijner kunsten ziel -
het vlaamsch tooneel, onlangs zoo schandelijk verrezenGa naar voetnoot(10),
en, onder schoonen naam, ontworden van zijn wezen,
het volk bedervend dat het onderwijzen moet,
het vlaamsch tooneel, zeg ik, eens stijge nu voor goed,
(...)
Zoo speelt die gilde nu spijts listen ende lagen,
spijts moeilijkheên, ontzeide hulp, kleengeestig plagen
(...)
| |
[pagina 400]
| |
Doch eerst, als prologus en dezer gilde tolk,
ik wensche aan allen die ten spele komen wilden
een ‘gildig’ wellekom, den afgeschaften gilden
vooral, en 't jeugdig volk, en allen meesters die
het kweeken op zijn Vlaamsch en wers van bastaardie.
En nu, faalt hier end daar der jonge spelers kunste,
het doel verwerve uw lof, het inzicht uwe gunste.
En, lijk na 't krijgsgezang de kamplust feller brandt,
begeestre 't Klauwaardspel den strijd voor Vlaanderland.
Achteraf heeft Rodenbach de helden van die 23ste september het gedicht De Coninck Verlost opgedragen, zoals blijkt uit zijn bundel Eerste Gedichten blz. 68: ‘der Klauwaardsgilde van Rouselare, ter gedenkenisse der opvoering van Breydel en De Coninck’. Als het handschrift van Conscience's stuk (of liever de bewerkte Roeselaarse versie) kon worden teruggevonden, dan zou, m.b.t. de episode van Pieter de Coninck's bevrijding, wellicht een interessante vergelijking mogelijk zijn.
* * *
Rodenbach zou in de studentenpers enkele keren de zo geslaagde vervanging van de Sint-Jansgilde door de Clauaertsgilde in herinnering brengen en als voorbeeld stellen, o.a. in Het Pennoen, grote vakantie 1878: (...) Ik overschrikkele dusGa naar voetnoot(11), en zegge dat, alhoewel alle de gilden, benevens eenige nieuwe, voor het laatste groot verlof hunne spelen gereed hadden, geen eene gilde gespeeld heeft, buiten de Klauwaardsgilde van Rouselare met medehulp van eenige leden - Helaas! - der Sint-Jansgilde, en - tot elkedeens verwondering - de gilde van Brugge.
Maar nu zeggen wij u, Studentenvolk.
Ei, Jongens van Vlaanderen! Gij van der andere gouwen des lands, sticht spelersgilden gelijk de Westvlamingen er gesticht hebben. Gij ziet welk een prachtig werk het is. (...) Dat allen het beproeven. En aan dezen voor wie het heel en gansch onmogelijk is geworden hunne avondfeesten op hun eigen te vieren, geven wij den raad zich ieverig bij de reeds bestaande genootschappen - Kongregatien, Jongelingenkringen, enz. - te sluiten: zij zullen er wel gekomen zijn en deze genootschappen en zal men niet durven afschaffen!’Ga naar voetnoot(12). | |
[pagina 401]
| |
De Roeselaarse Clauaertsgilde was er weer bij, toen Rodenbach op 17 augusus 1878, dit wil zeggen helemaal bij het begin van de grote vakantie, zijn mannen optrommelde in herberg De Vijfwegen bij het kasteel van RumbekeGa naar voetnoot(13). ‘De Sint-Jansgilde blijft bestaan uit studenten van RoeselareGa naar voetnoot(14) en omliggende; het zij uit collegie of hoogeschool’, zo werd daar beslist, en vervolgens: ‘Voor dit jaar zullen wij [d.i. de Sint-Jansgilde] de Klauwaards bij onze oefeningen inlaten; ze zijn flauw in staat - wij ook -: eendracht maakt macht. We zijn altijd samen geweest in vergaderingen en avondfeesten. We zullen doen lijk in verledene avondfeest, met het verschil dat wij (het Sint-Jansgilde) ze geven nu, en zij (de Klauwaards) helpen’.
Van het laatst aangehaald voornemen zou weinig in huis komen, want de traditionele Roeselaarse toneelopvoering van de aanstaande septembermaand was, zoals we zullen zien, volledig in handen van de Clauaertsgilde.
Om de toedracht van genoemde septemberopvoering geheel te begrijpen, met men kennis nemen van nog een andere beslissing die daar in De Vijfwegen op Rodenbachs aandringen is genomen: ‘De gilde richt te beginnen van dit jaar eene nieuwe soort van avondfeesten in, waarvan doel en strekking zal zijn aan het volk onze eigene dramatische Letterkunde te doen kennen, de oude en nieuwe; alsook hetgeen wij behooren te kennen van de grootste dramatische werken uit vreemde landen. Daartoe zullen wij in onze avondfeesten eerst ende vooral de letterkundige en tooneelkundige strekking bezorgenGa naar voetnoot(15), en onderwerpen derwijze kiezen dat zij ons en het volk allengskens leeren kennen: onze oude (middeneeuwsche) dramatische letterkunde (Breydel en De Coninck's tijd b.v.). Onze letterkunde der Renaissance. - Calderon, Schiller, Göthe, Shakespeare, Loppe de Vega. - De hedendaagsche drama's in goeden zin gedicht. (...)’
* * *
De stukken van onze hedendaagse Vlaamse schrijvers links laten liggen en ons volk voortaan het beste voorschotelen uit het nationaal en internationaal toneelrepertorium, zo klonk | |
[pagina 402]
| |
Programma avondfeest Roeselare 1879.
| |
[pagina 403]
| |
dus Albrechts nieuwe boodschap. Een bewaard programmablad (gedrukt bij E. de Brauwer-Stock) geeft er een goed idee van, hoe de Roeselaarse Clauaerts die boodschap hebben beantwoord. Het betreft hun avondfeest van zondag 29 september 1878 in de traditionele zaal van de Jongelingenkring. Dit dokument was tot nog toe geheel onbekend. We geven de tekst, en voegen in kleiner lettertype bij elk van de vier programmapunten wat uitlegGa naar voetnoot(16). AVONDFEESTE I. Voorrede door den Heer ALBRECHT RODENBACH: Over den huidigen toestand van het tooneel in België. De tekst is door Ferdinand Rodenbach uitgegevenGa naar voetnoot(17). Hier de korte inhoud. In afwachting dat eindelijk ook in ons land (zoals in het Duitsland van Goethe en Schiller) het genie verschijnt ‘dat een volk heel en gansch begeestert, gelijk de klauw des arends zijne prooi vaste grijpt, medevoert en stijgt’, dienen de voorvechters van een nieuw Vlaanderen de verfransing van hun volk af te remmen door het o.a. het beste uit de eigen literatuur en de wereldliteratuur te doen kennen, liefst via het teater. De ‘fransche bucht’ waar onze theaters mee worden overspoeld late men natuurlijk helemaal links liggen. Maar ook de vele Vlaamse historiestukken uit de voorbije decennia zijn helaas te verwerpen. Ze zijn voor het grootste deel aartsflauw (zonder noemenswaardige dramatische spankracht), en bovendien zijn de helden er vaak ‘in geuzen (lees: liberalen) gegrimeerd’. Als voorbeeld noemt A.R. ‘den Zannekin van Sleeckx’. Merk hoe de spreker op dezelfde golflengte zit als ‘Reynaert’ het jaar voordien met zijn kritiek op Conscience's stuk, en merk ook het parallellisme met A.R.'s berijmde proloog van 23 september 1877, waar hij ook al tegen het ‘ontworden’ negentiende-eeuws Vlaams toneelrepertorium was uitgevaren. | |
[pagina 404]
| |
II. Eerste toneel van het vierde bedrijf uit DIE VERSCHWÖ-RUNG DES FIESCO van Schiller. Het Tooneel speelt in 1547, te Genua, op Fiesco's neêrhof. In het IIIe bedrijf wordt eene avondfeeste bij Fiesco aangekondigd. Personen. Fiesco, grave van Lavagna: R. Veralleman, Verrina: J. Matthys. Bourgognino: P. Moerman. Calcagno: A. Veys. Sacco: E. de Meester. Centuriano: F. van den Weghe. Cibo: A. Maselis. Asserato L. Dobbels. Muley Hassan, een Moor in Fiesco's dienst: D. Richers. Edelmans, huurlingen en knechten van Fiesco, duitsche lijfwachten van den Doge. Friedrich Schiller (Marbach 1759 - Weimar 1805) ontdekte met Die Verschwörung des Fiesco zu Genua (1783) een dramatische stof die hem lag. Het stuk handelt over de grote, eenzame dadenmens, die recht en vrijheid in zijn republiek verdedigt, maar ten onder wordt gebracht door de verleiding van de macht. III. Uiitreksels uit het derde bedrijf van GUDRUN door A. Rodenbach. De Tooneelen spelen op het einde der derde eeuw, in Carausius' kamp op de kusten van Brittania. Personen. Herwig, Zeekoning, Carausius' bondgenoot: A. Veys. Carausius, Keizer van Noordergallia, Gudruns vader: R. Veralleman. Wate, afstammeling der oude Koningen van Moerland: A. Verstraete. Allectus, Veldheer, Gudruns verloofde: J. Matthys. Fabianus, Hoofdman: L. Dobbels. Geiserik, Hoofdman: E. Ameye. Een bode: D. Richers. Soldaten van Carausius en van Allectus. Het Antwerpse stadsbestuur had Rodenbach pas de negende van deze septembermaand medegedeeld dat de jury van de toneelwedstrijd zijn drama Gudrun had onderscheiden met een speciale prijs. Dat nieuws bereikte de auteur nog eens drie dagen laterGa naar voetnoot(18). IV. Tooneel van het KERELSMAAL uit KAREL DE GOEDE, Het Tooneel speelt in eene ZaleGa naar voetnoot(19) in de bosschen. Personen. Burchard, kerelGa naar voetnoot(20): R. Veralleman. Een keur- | |
[pagina 405]
| |
man: A. Verstraete. Inghelram van Eessen, kerel: J. Matthys. Isaac van Reninghen, kerel: P. Moerman. Wulfries Knap, kerel: P. van Caillie. Walter van Rodenburg, kerel: F. van den Weghe. Wolfram, kerel: A. Maselis. Elstrunc, kerel: L. Dobbels. Balderic, kerel: E. de Meester. Eric, kerel: E. Ameye. De skald: A. Veys. Een weerd, doelaar en bommelaar, kerels. Het stuk Karel de Goede, Graaf en Martelaar was net zoals Gudrun nog niet gepubliceerd. Het zou enkele maanden later, rond december 1878, verschijnen bij Julius de Meester te Roeselare, ongeveer gelijktijdig met Eerste Gedichten van Albrecht Rodenbach. Het verscheen anoniem. Begrijpelijk, want de drie auteurs hadden nog niet allemaal hun humaniora in het Roeselaars Klein Seminarie achter de rug: Emiel Lauwers, Julius Delbeke en Camiel MarichalGa naar voetnoot(21). Met brokstukken uit eigen werk en uit een werk van drie jongere vrienden op het programma, worden de slotwoorden van Rodenbachs Voorrede zeer verstaanbaar: ‘Ook nu meer dan ooit zeg ik, zooals in 't prologus van verleden jaar, sprekende van de spelers, doch bijzonderlijk van de jonge schrijvers: En nu faalt hier en daar der jonge lieden kunste, het doel verwerve uw lof - het inzicht uwe gunste’.
Van de twaalf acteurs met een sprekende rol waren Amand Veys en Frans van den Weghe de oudsten. Ze waren van 1857, allebei bureelbediende van beroep. Laatstgenoemde was de zoon uit herberg Het Kanon aan de Ardooisesteenweg, lokaal van de Clauaertsgilde, en volgens het Bevolkingsregister van die jaren woonde Veys, geboren te Brugge, op hetzelfde adres.
In 1858 waren geboren Désiré Richers, winkelierszoon op de Grote Markt, en Raymond Veralleman, bediende, zoon van een sluismeester-straatschouwer en een kantwerksterGa naar voetnoot(22). Eugeen de Meester (jongere broer van Rodenbachs aanstaande uitgever Julius de Meester) en Alfons Verstraete waren van 1859. Eerstgenoemde was of werd handelsreiziger, de tweede handelaar. Van 1860 waren Emiel Ameye, apotekerszoon op de Grote Markt, Prosper van Caillie, Jeroom Matthys, muziekmeester, en Polidoor Moerman, zoon van | |
[pagina 406]
| |
een handelaar aan de Verweriestraat. Nog een jaartje jonger, en dus pas zeventien, waren de benjamins Louis Dobbels, zoon van een lijnwaadfabrikant, en Alfons Maselis, herbergierszoon, allebei uit de Noordstraat.
* * *
Voor wat de verdere aktiviteit van onze Clauaerts aangaat, verwijzen we naar Rodenbach als zogezegd taalparticularist. Hij nam het op voor een jongeman uit de Mandelstad - wellicht Veralleman - die in 1878 een uitvoerig pleidooi in de plaatselijke pers ten gunste van ‘het Westvlaamsch’ ondertekende met ‘Die jonghe Clauaert’Ga naar voetnoot(23).
Net als de vorige jaren was 1879 voor de Roeselaarse jongeren weer een theatermaand. Toen zou Charlatanisme zijn opgevoerd, een verloren gegaan werk van Rodenbach, die op 22 januari 1880 van op zijn ziekbed Veralleman het volgende liet weten: ‘Zoek stukken als onze “zedelooze comedie” van verleden verlof. Dat is zoodanig binnen uwe macht dat deze die niet en weten wat spelen is, vonden - onder andere van u - dat gij te veel op uw gemak waart. In zulke stukken kunt gij allen meesters-spelers worden. En dan, dan gaat gij hooger...’Ga naar voetnoot(24). We vragen ons af waarom die opvoering van september 1879 in de geschiedschrijving algemeen op naam van de Sint-Jansgilde wordt geplaatst. Rodenbachs brief maakt immers duidelijk dat daar Veralleman en zijn Clauaerts op het podium stonden. J. Huyghebaert Papdokteur |
|