Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
De ‘goederen’ van Rubens in het IeperseOf Rubens onroerende goederen bezat in de omgeving van Ieper, zal wel negatief beantwoord moeten worden. De naam Rubens zou immers al te gemakkelijk opgevallen zijn aan de vele zoekers en zanters die in de loop van de jaren de renteboeken, ommelopers, liggers, ommestellingen en allerlei landboeken uit de streek van Ieper hebben doorgenomen. Dat Rubens om die goederen te beheren dan nog een eigen rentmeester had te Ieper in de persoon van kunstschilder Johan Vanden Berghe, veronderstelt daarenboven de aanwezigheid van talrijke en uitgestrekte bezittingen, zo omvangrijk dat ze zeker niet onopgemerkt konden blijven aan de historici uit het Ieperse.
Het antwoord op de vraag naar Rubens' goederen in het Ieperse ligt besloten in een brief die Albert Rubens, de oudste zoon van de schilder, op 28 maart 1651 stuurde aan de magistraat van Ieper. Albert Rubens schreef zijn brief om er het stadsbestuur van Ieper aan te herinneren dat de rente verschuldigd aan zijn vader, sinds 1647 verachterd was en niet meer werd uitbetaald. Hij drong aan op stipte betaling. Vermoedelijk is de stad op zijn verzoek ingegaan, want buiten deze ene brief bevatte het voormalige stadsarchief van Ieper geen verdere stukken nopens deze zaak en ook in het archief van de Raad van Vlaanderen te Gent is over deze aangelegenheid niets te vinden.
Volgens de brief uit 1651 had Pieter Paul Rubens in 1625 aan de stad Ieper een som van 32.000 florijn voorgeschoten tegen den penninck sesthiene, zodat een jaarlijkse rente van 2.000 florijn verschuldigd was. De laatste betaling dateerde van 1646. Waarschijnlijk tengevolge van de zware oorlogslasten die gepaard gingen met de inval van de Franse legers in onze gewesten, werd de uitkering stopgezet.
Albert Rubens herinnerde de stadsbestuurders eraan dat zijn vader destijds deze som had voorgeschoten uit crachte van octroy geëmaneerd uit den raedt van de financien den xv mey int voorseid jaer 1625, met consent van (den) grooten ghemeynen raedt ghehouden den xxij dierselve maendt ende verbant van Uwe Edel. ende geheel het lichaem ende inkomen van t' stadt, en verder dat toen werd in naerpand gegeven al sulck recht cause ende actie als hemlieden competeert uit crachte van de voorseyde brieven van octroy aen de domeinen | |
[pagina 48]
| |
van Audt-Hulst ende Nieuhoven 't haerlieder indemniteyt in handen gestelt... den xij junii 1626Ga naar voetnoot(1).
Deze laatste zinsnede laat meteen toe de reden te kennen waarom Rubens aan Ieper zulke belangrijke som (64.000 pond!) had uitgeleend.
Het bos van Houthulst was sinds 1609 door de aartshertogen Albert en Isabella terug ingekocht uit privébezit en bij het kroondomein gevoegd. Het beheer werd toevertouwd aan de baljuw en de officieren van de kasselrij Ieper, alhoewel het Vrijbos - de naam zegt het duidelijk - vooral gelegen was in het Brugse Vrije. Toen na het twaalfjarig Bestand de oorlogsvoering steeds meer geld uit de staatskas vroeg, liet aartshertogin Isabella een deel van de vorstelijke bezittingen verpanden of verkopen. In de kasselrijen Veurne, Cassel, Sint-Winoksbergen en Ieper werd vanaf 1625 komaf gemaakt met de verpanding van staatsdomeinen en feodale rechten op ondergeschikte ambten en heerlijkheden, die aan de kroon toebehoorden. Voor Veurne zijn we hierover tot in detail ingelicht omdat Pauwel Heynderickx in zijn Jaerboeken van Veurne en Veurne-Ambacht uitvoerig over deze verpandingen heeft gesprokenGa naar voetnoot(2). De verkoop verliep niet van een leien dakje. Pas in 1629 konden de eerste 21 heerlijkheden te koop worden gesteld. Stad en kasselrij Veurne troffen uiteindelijk een akkoord met de Raad van Financiën om de toen nog niet verkochte of verpande parochies ‘af te kopen’ tegen 97.262 florijn. Ook hier werden rentebrieven uitgegeven. De zaak sleepte nog aan in 1669.
Voor Sint-Winoksbergen, Cassel en het Ieperse evenwel zijn weinig gegevens voorhanden over de publieke uitverkoop van rechten, goederen, ambten en titels die tot het vorstelijk domein behoorden. Alleen is bekend dat van Ieper een bijdrage van 100.000 florijn werd verwacht tegen een intrest van den penninck sesthiene, te beginnen op 1 juni 1625. Het bos van Houthulst, domein van de kroon, werd in 1625 daarom aan Ieper in pand gegeven tot dekking van deze bijdrageGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 49]
| |
Aldus had de stad Ieper plots grote kapitalen nodig. En onder de geldschieters die stad en kasselrij bijsprongen, vinden we Rubens met zijn 32.000 florijnen. Hij kwam dus tussen voor bijna één derde van de totale last die door de aartshertogin was opgelegd geworden.
Het geld van Rubens zou, ingevolge de passus uit de brief van zijn zoon Albert, niet alleen aan het bos van Houthulst zijn besteed, maar ook aan ‘Nieuhoven’. Wat met ‘Nieuhoven’ bedoeld mag zijn konden we niet vinden. Alle Westvlaamse toponiemen Nieuwhove, Nieuwenhove of varianten betreffen lokaliteiten, heerlijkheden of leengoederen die moeilijk in verband kunnen worden gebracht met Ieper of het IeperseGa naar voetnoot(4). Nieuwenhove in Oostkamp en Nieuwenhove in Waregem hadden zeker geen uitstaans met Ieper!
Zou Albert Rubens zich niet vergist hebben en Nieuwendamme Ga naar voetnoot(5) hebben bedoeld? Nieuwendamme, gelegen in de onmiddellijke buurt van Nieuwpoort, nabij Sint-Joris op de Ijzer, omvatte een fort, een sluis en een sas op de IJzer en de Ieperlee en was het knooppunt van de rechtstreekse verbinding te water van Ieper met de zee en met BruggeGa naar voetnoot(6). In het stadsarchief van Ieper staken daarom destijds talrijke stukken en bundels betreffende Nieuwendamme, dat eigenlijk gelegen was onder de jurisdictie van het Brugse Vrije. De stad Ieper had daar heel wat zakelijke belangen en was steeds verplicht tot zware uitgaven voor onderhouds- en uitrustingswerken op dit vitaal bevoorradingspunt van stad en kasselrijGa naar voetnoot(7).
In het kader van deze uitleg moeten we de tussenkomst situeren van de Ieperse kunstschilder Johan Vanden Berghe. Rubens heeft vermoedelijk op een collega van hem een beroep gedaan om de formaliteiten nopens de rentebrief lastens de stad te bespreken en Vanden Berghe kan als tussenpersoon gefungeerd hebben. Dat Rubens in goede relatie stond met zijn Ieperse confrater is vrijwel zeker. Vanden Berghes zoon | |
[pagina 50]
| |
Matthijs werkte later als leerling in het atelier van Rubens. De traditie wil dat er nog een tweede Ieperling, misschien wel door bemiddeling van Vanden Berghe, leerling van Rubens was, namelijk Louis du Tielt, een zoon van de gunstig bekende etser en tekenaar Guillaume du TieltGa naar voetnoot(8).
De Ieperse rentebrief van Rubens bevestigt niet alleen de goede betrekkingen die Rubens onderhield met het Ieperse schildersmilieu. Maar evenzeer blijkt eruit dat Rubens, die persoonlijk zeer bevriend was met de aartshertogen Albert en Isabella en hun politiek steunde, al was het hier ook maar onrechtstreeks, zijn steentje heeft bijgedragen tot de financiering van de Spaanse legers in de Nederlanden.
Aartshertogin Isabella heeft in 1625 een rondreis door Zuid-Nederland ondernomen, die vooral bedoeld was om financiële middelen bijeen te garen voor de oorlog die Spanje voerde in ons land. Vergezeld van markies Spinola en een talrijk gevolg verbleef ze van 13 augustus tot 6 november 1625 in DuinkerkeGa naar voetnoot(9). Van 7 tot 17 november 1625 was ze in Sint-Omaars, waar ze 30.000 florijnen vroeg en er 25.000 bekwamGa naar voetnoot(10). Via Cassel arriveerde ze al op 18 november in Ieper, waar ze maar tot 's anderendaags verbleef. Ze kwam met een gevolg van 30 karossen en werd feestelijk ontvangen door het stadsbestuur. 's Avonds was er verlichting en vuurwerk. Daags daarna werd ze in de kathedraal begroet door bisschop de Hennin. Ze reisde dan verder naar Rijsel.
Sint-Omaars en Duinkerke waar ze zich langer ophield, lagen beide buiten de voormelde kasselrijen Ieper, Cassel, Veurne en Sint-Winoksbergen. In Sint-Omaars had ze haar verzoek om financiële steun onmiddellijk geformuleerd bij haar aankomst op 7 november. Ze bleef er tot de gevraagde som werd toegezegd. In Cassel en ook in Ieper was het verblijf heel wat korter; de onderhandelingen over de financiële tussenkomst van Ieper, al of niet met verkoop van bepaalde souvereine rechten, waren, blijkens de data vermeld in de brief van Albert Rubens, al gebeurd in het voorjaar van 1625. | |
[pagina 51]
| |
Het eigenaardige is wel dat de meeste Ieperse kronieken die deze reis in bijna gelijkluidende bewoordingen verhalen, het bezoek van Isabella aan Ieper op verschillende data laten doorgaan.
Boeteman dateert het bezoek van de aartshertogin exact op 18 novemberGa naar voetnoot(11), maar de kroniek van de Wavrans geeft 15 december opGa naar voetnoot(12). De Feu citeert alleen het jaartal 1625Ga naar voetnoot(13). Ramault, die de meest uitvoerige versie weergeeft, schreef aanvankelijk 18 november 1625, maar doorstreepte deze datum en schreef er 22 mei 1625 bovenGa naar voetnoot(14). Nu is 22 mei 1625 precies de datum waarop, volgens Albert Rubens' brief, den grooten ghemeynen raedtGa naar voetnoot(15), zijn consent gaf aan de rentebrief van Pieter Paul Rubens, en misschien ook aan de andere rentebrieven, die samen de geëiste 100.000 florijn moesten afdragen. Het is niet uitgesloten dat Ramault meer afwist van de financiële bedoelingen die achter het hoge bezoek in 1625 staken, en dat hij dus zijn voorgangers-kroniekschrijvers, bij wie hij die tekst had gelezen, verder wilde aanvullen of corrigeren.
We keren even terug naar de vraag in Biekorf 1985, blz. 312 en het antwoord van G. Gyselen (blz. 398-401), dat vooral de traditie van het zogeheten rentmeesterschap van Rubens op genoegzame gronden wist door te trekken tot in de tijd waarin Rubens zelf leefde, namelijk de eerste helft van de 17de eeuw. Wij mogen besluiten dat de zorg om één enkele geldverhandeling van Rubens door zijn tijdgenoten zo eervol werd ervaren, dat men ging spreken van een ‘rentmeesterschap’ in de streek van Ieper. Bij dit alles is het toch wel vreemd dat de brief van Albert Rubens, gepubliceerd te Ieper in 1861, aan de opstellers en de ruime lezersschare van Rond den Heerd in 1886, amper een kwarteeuw later, onbekend is gebleven, terwijl daarentegen de details over het leven van Johan Vanden Berghe, door Vanden Peereboom ongeveer gelijktijdig uitgegeven in Ypriana, wel bekend waren. L. Van Acker |
|