Iets over lobbedei
‘Wat een lobbedei van een vent’ is een uitdrukking die we in onze Veurnse kindertijd meer dan eens hebben gehoord. Lobbedei was iets milder dan loettefaai maar het klonk in geen geval als een kompliment. L.L. De Bo heeft de term opgetekend in zijn Westvlaams Idioticon. Bij lobbedei verwijst hij evenwel onmiddellijk naar labbedei, waarvan hij de betekenis als volgt omschrijft: ‘(met den klemtoon op dei), m. Sul, dwaas en onnoozel mensch, fr. benêt, nigaud. Het is een oprechte labbedei. Gij labbedei dat ge zijt. - Men zegt ook labbedei, en, volgens het Alg. Vl. Idiot., te Maastricht Labbedie. Het laatste deel van dit woord, dei, beteekent drek bij ons. Vgl. Labbekak’. Interessant is het kinderrijmpje dat De Bo op dezelfde plaats aanhaalt uit Rond den Heerd, en waarin spraak is van een ‘Prince Lobbedei’ die echter was ‘een djente man’, wat heel wat vriendelijker klinkt dan voor zijn naamgenoten.
Wie zegt De Bo zegt dikwijls Gezelle, en jawel, het woord staat ook in Loquela, maar in de variant lobbedoe-lobbegaai, met als voorbeeld een spreuk te Brugge gehoord: ‘'t En is maar ne lobbedoe-lobbegaai van nen hoofdman dat wij hebben’.
Waar de stam lobbe vandaan komt is mogelijk een dood zoeken en terzake minder belangrijk. Loquela verwijst naar het grieks lobos, en zegt dat een lobbe de gepijpte kant is, de versierende plooi, aan een manshemdeborst. Als we de zin even beeldend mogen doortrekken: iets wat er maar nutteloos bij hangt. Het bijvoeglijk naamwoord lobbig staat ten andere voor lui, ledig, naar wat Gezelle te Kortrijk gehoord heeft: ‘Werken! Hij is er veel te lobbig vooren!’. De Bo kent het naamwoord lobben, en zegt dat het hetzelfde betekent als labben, nl. een lummel, een sul. Een paar zegswijzen verduidelijken het: ‘Fop miek den dicht, en Lobben seyd hem op; hy docht sich schrandren man’ en ‘Het is lijk Lobben in de vitsen’ wat men volgens De Bo zegt van iemand die weinig of geen voortgang maakt in zijn werk, en altijd even verre is.
De Westvlaamse taalspecialisten blijven met die omschrijvingen niet ver uit de buurt van hun grote voorvader Kiliaen en van een breder Europees taalbeeld zoals in Franck's Etymologisch Woordenboek te lezen staat: lob of lub o.m. als