Zoeken naar landgoederen van Rubens in het Ieperse
Op de aantrekkelijke vraag van A.B.. in Biekorf 1985, Aflevering 3, blz. 312, naar eigendommen van P.P. Rubens in het Ieperse, volgt hier geen afdoend antwoord, wel een paar nieuwe vragen en vaststellingen.
Adolf Duclos heeft dus honderd jaar geleden, in 1886, de kat de bel aangebonden in Rond den Heerd, eerst met zijn artikel over de Ieperse schilder Jan van den Berghe en veertig bladzijden verder door zijn nogal afwijzende repliek op de bewering van een lezer dat voornoemd kunstenaar niet te Ieper maar te Alkmaar geboren was. De lezer steunde zich daarvoor op de Nieuwen Verlichter der Konst-schilders uit 1777. Duclos, van zijn kant, beriep zich op de navorsingen van Alfons van den Peereboom. Hij had echter ongelijk de mededeling in de Nieuwen Verlichter zo maar te weerspreken. Er zijn namelijk nog oudere bronnen die hetzelfde zeggen.
Maar laten we de betwisting of schilder Jan nu al dan niet een geboren Ieperling is geweest in het midden; de aandacht gaat hier immers naar zijn functie als rentmeester van Rubens.
In deel II van De Groote Schouburgh der Nederlantsche Konstschilders en Schilderessen, uit 1719, schrijft Arnold Houbraken over Mathys vanden Berg, geboren in 1615 en zoon van bedoelde Jan: ‘Zijn Vader Jan vanden Berg geboren tot Alkmaar, van jongs tot de Konst geneigt werd by Hend. Goltzius, om daar in op vaste gronden onderwezen te worden, bestelt; maar dezes Vader een Schoolmeester zynde, die met 'er woon naar Brabant vertrokken was, moest Jan als onderkoning met de plak het Ryk een tyd lang helpen bestieren, en het penceel voor de pen verwisselen. Egter nam hy in zyn tusschentyd de penceeloeffening naarstig waar, te meer alzoo hy gelegentheit vont om by Rubbens te verkeeren, die het Konstvuur meer en meer in hem aanstookte, en zoo veer in deszelfs gunst te dringen, dat hem die tot Rentmeester en Opzichter over zyne Lantgoederen stelde, uit welken hoofde hy zig meest tot Yperen moest onthouden, daar onze Mathys geboren is, dog heeft zyn meesten levenstyd in zyn Vaders geboortestadt gesleten’.
J.B. Descamps, in deel II van La vie des peintres Flamands, Allemands et Hollandois, uit 1754, beaamt Houbraken: ‘Ma-