Brusselse beul te Brugge in het huwelijksbootje
1840
In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er in België nog enkele beulen of ‘scherprechters’ actief: het is pas vanaf 1863 dat doodstraffen voor misdaden van gemeenrecht niet meer werden uitgevoerd (met uitzondering van de halsrechting op de Markt van Veurne van een soldaat-moordenaar op 26 maart 1918).
In Brussel was er een beulenfamilie genaamd Boutquin. Ze woonden (‘uiteraard’ zou men geneigd zijn te denken) te Sint-Gillis, de gemeente met een grote centrale gevangenis.
In 1840 trad de adjunct-beul Frans Jan Boutquin te Brugge in het huwelijk met Sophie Everaert. Zij was een werkmansdochter, afkomstig uit Veurne. Hij was 32 jaar, zij was er 20 (Burg. Stand Brugge, huwelijken 1840, nr 311).
De vader van de bruidegom, Jan Frans Boutquin, was ook beul geweest, maar was in 1829 overleden.
Als getuigen traden drie neven Boutquin op: Jan die beul was, Joseph die adjunct-beul was en Pieter die geen gedefinieerd beroep had. Naast deze getuigen die ongetwijfeld al heel wat halsrechtingen hadden meegemaakt, was er ook - ironisch toeval - de hoedenmaker François Maertens als vierde getuige.
Kwam Boutquin in Brugge zijn bruid zoeken omwille van het odium dat op zijn beroep woog en hem het vinden van een bruid in Brussel wellicht bemoeilijkte? Of oefende hij in die periode zijn beroep in Brugge uit, gezien hij in de akte vermeld werd als in deze stad woonachtig?
Drie beulen te samen op het Brugs stadhuis: zou de officier van de burgerlijke stand onder de indruk geweest zijn? En in welk beroep zou deze beulenfamilie zich na 1863 wel gereconverteerd hebben?
AVdA