Lied van Constant Duvillers op vraag van Stefaan Modest Glorieux
Priester Stefaan Modest Glorieux (Sint-Denijs 1802 - Smetlede 1872), de bekende stichter van de Congregatie der Broeders van Onze-Lieve Vrouw van Lourdes, klopte in 1848 aan bij zijn vriend en confrater Constant Duvillers (Avelgem 1803 - Woubrechtegem 1885), toen pastoor van Middelburg-in-Vlaanderen en wijd en zijd gegeerd om zijn pittige pennevruchten.
Glorieux vroeg hem, een gelegenheidshed te willen schrijven voor het gouden huwelijksjubileum van zijn ouders, vader Stefaan Glorieux (hereboer en gewezen burgemeester van Sint-Denijs) en moeder Rosa Buyssens. Het feest zou te Sint-Denijs plaats hebben op woensdag 18 oktober 1848. Zoon Stefaan Modest hoopte tegelijk zijn zilveren priesterjubileum te vieren, en de oudste van zijn drie zusters-kloosterlingen de vijfentwintigste verjaardag van haar professie.
Vier dagen voor dit feest stuurde pastoor Duvillers het gevraagde gedicht naar confrater Jan Lodewijk van den Weghe, toen pastoor van Sint-Andries bij Brugge. Van den Weghe was een telg uit het zeer muzikale kostersgeslacht van Ledegem (waar hij in 1801 was geboren). ‘Gy zult er gemakkelijk een deuntjen op vinden, utpote musicus’, zo complimenteerde de pastoor-dichter de pastoor-componist bij voorbaat.
Hier volgt getrouw naar Duvillers' handschrift de tekst: