Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt
| |
Unionist en onpartijdigPrincipieel beschouwde Herreboudt zich dus als een neutrale berichtgever, die enkel tot doel had zich in te zetten voor handel en nijverheid, en tevens voor de Vlaamse belangen. ‘Wij hangen noch van partij noch van coterie af’ schreef hijGa naar voetnoot(1) en wanneer een lezersbrief zijn krant als ‘semi-liberale gazette’ had betiteldGa naar voetnoot(2) reageerde hij: ‘We zijn noch semi-liberaal noch semi-catholiek. Onafhankelijk en onpartijdig dat | |
[pagina 321]
| |
is de leus aan het hoofd van ons blad te lezen en altijd zullen we trachten daar aan trouw te blijven’Ga naar voetnoot(3).
Zes maanden later nog dezelfde houding: ‘Wij zijn geen priesterlijke gazette en ook niet de tolk der liberalen, omdat wij de moeilijke taak van onafhankelijke dagbladschrijver willen vervullen’.Ga naar voetnoot(4). Hoe moeilijk de taak inderdaad was begon Herreboudt terdege te ondervinden, en het was vanaf die periode dat men hem duidelijk naar de ‘priesterlijke’ kant zag overhellen. Hij kon dan nog wel schrijven ‘Daar wij van niemand afhangen en vrijelijk ons gedacht mogen uitdrukken’Ga naar voetnoot(5), zeker vanaf begin 1850 was er gaan noemenswaardig verschil meer in strekking en inhoud tussen Herreboudts' ‘Gazette’ en de uitgesproken klerikale kranten. | |
Liberale sympathieënBeschouwde Herreboudt zichzelf als onpartijdig, het is duidelijk dat hij in de eerste jaren als een objectieve bondgenoot van de liberalen werd aangevoeld, alleen al door de toon van zijn berichtgeving.
Zo kloeg hij het feit aan dat de klerikalen in de dorpen het lezen van de gematigde liberale kranten beletten en aldus een ongeoorloofde censuur uitoefendenGa naar voetnoot(6), rapporteerde hij de oprichting van de ‘liberale associatie’ te Brugge en van de ‘algemene confederatie van het liberalisme’ te Brussel, zonder hieraan ook maar de minste ongunstige commentaar toe te voegen (hij nochtans, de unionist!)Ga naar voetnoot(7) en publiceerde hij zelfs een welwillend bericht over de liefdadigheid van de Brugse vrijmetselaarslogeGa naar voetnoot(8).
Hij hield er nochtans zeker niet aan voor een liberale en nog minder voor een anti-katholieke uitgever door te gaan. Aanvallen op de clerus waren er nooit, zelfs niet op de bisschop van Gent die in de liberale kranten heel wat kritiek te verduren kreeg. Berichten over heldhaftige priesters die in cholera- en typhusepidemieën stierven, eerbiedige berichten over de bisschop van Brugge of over het bezoek aan Brugge | |
[pagina 322]
| |
van de beroemde predikant pater LacordaireGa naar voetnoot(9) en zelfs hoogst lovende artikels over paus Pius IXGa naar voetnoot(10) toonden aan dat Herreboudt zich geenszins met het anti-klerikale kamp wou vereenzelvigd zien. Dit belette niet dat de lezers van de ‘Gazette’ de krant eerder als liberaal aanvoelden.
De overigens welwillende lezersbrief die we zopas aanhaalden, betitelde hem als ‘semi-liberaal’ en dit zal wel de algemene perceptie geweest zijn, waartegen Herreboudt zich eigenlijk tevergeefs afzette. In de concrete realiteit van zijn politieke stellingnamen, kwamen zijn liberale sympathieën immers te duidelijk tot uiting. | |
Het liberaal cabinetHerreboudt was de katholiek-unionistische regeringen Van de Weyer en de Theux niet al te gunstig gezind, hoewel hij er in de jaren 1846-1847 niet zoveel direkte aanvallen op uitoefende. Het aantreden van de eerste homogeen-liberale regering begroette hij daarentegen met enthousiasme: ‘De komst van een oprecht vrijzinnig ministerie is door geheel België met veel voldoening onthaald. Iedereen koestert de hoop dat het vaderland een nieuw tijdperk intreedt en alles lacht het ministerie toe’ zo schreef hijGa naar voetnoot(11).
Hij bleef nochtans voorzichtig. Sommige bladen overlaadden Charles Rogier met ‘overdreven loftuitingen’ en andere met ‘hevige knibbelingen’. Allemaal erg voorbarig vond HerreboudtGa naar voetnoot(12). Enkele dagen later al nam hij enige afstand van wat hij het soort liberalen noemde ‘waar kwade driften zich hebben van meester gemaakt’ en die hij tegenover de ‘echte liberalen’ opsteldeGa naar voetnoot(13). Hij liet er weinig tijd over gaan om te laten weten tot welke kategorie hij de regering Rogier rekende. ‘Een boom kent men aan zijn vruchten’ schreef hij. Welnu het ‘onbeschoft’ optreden van Rogier, die talrijke ambtenaren de laan had uitgestuurd, om ze door partijgetrouwen te kunnen vervangen, was voor Herreboudt een breekpuntGa naar voetnoot(14). ‘Helaas, schreef hij, hoezeer verschilt de handelswijze van het ministerie van deszelfs programma’. En hij waarschuwde tegen de gevolgen ‘van partijdige daden | |
[pagina 323]
| |
van een gouvernement beheerscht door den invloed van geheime genootschappen en die den speelbal wordt van baetzuchtige driften opgehitst door de mateloze hoop op winstgevende plaetsen’Ga naar voetnoot(15). De euforie over de liberale regering was dus van heel korte duur geweest en voortaan keerde Herreboudt terug tot zijn gewoon thema dat niet de partijen maar onpartijdige bekwame staatslui het land moesten besturen.
Bijna vier jaar later, wanneer de ‘Gazette’ al duidelijk naar het klerikale kamp was overgestapt, en bijna dagelijks de liberale regering heftig aanvielGa naar voetnoot(16) deed Herreboudt niettemin een poging tot evenwichtige beoordeling over het werk van Charles Rogier: ‘Gewis heeft 's lands bestuer veel goede zaken in onze Vlaemsche provinciën verwezentlijkt; het heeft de armoede door de daerstelling van werkhuizen bevochten, het heeft in één woord voor de nijverheid alles gedaen welligt wat het voor 't ogenblik vermogt. Maer onder het zedelijk oogpunt heeft het de Vlamingen nog steeds als vreemdelingen in hun eigen gewest behandeld; het heeft nog geen de minste voldoening verleend aen de zo billijke vragen ter bekoming van regt voor de Vlaemsche taal. Zoo lang echter de Vlamingen op hunnen eigen grond als verworpelingen zullen behandeld worden, zoo lang de kinderen des volks het geestesvoedsel dat de landtael alleen kan ingeven, zullen moeten derven, zal alle bestuer, hoe volmaekt anders ook, in onze vlaems sprekende gewesten, hardnekkige vijanden vinden’Ga naar voetnoot(17). Ook nog in 1851 dus, kon Herreboudt de gevoerde politiek van het kabinet Rogier gunstig beoordelen, maar dan wel met een fundamentele kritiek die al het positieve in de schaduw stelde: de culturele hegemonie van het Frans en de onderdrukking van het Vlaams. Men mag immers niet vergeten dat, ook onder Herreboudt, de standvastige Vlaamse overtuiging een permanent gegeven in de ‘Gazette van Brugge’ bleef. | |
Herreboudt, de Westvlaamse gouverneurs en de Brugse parlementsledenMéér dan in principiële verklaringen of stellingnamen over de gevoerde politiek, kon de gewone lezer de kleur van zijn | |
[pagina 324]
| |
krant toetsen aan de wijze waarop politieke voormannen er in werden gesteund, bekampt of... doodgezwegenGa naar voetnoot(18).
Herreboudt was een eerbiedige aanhanger van de Westvlaamse gouverneur en volksvertegenwoordiger Felix de Mûelenaere (1794-1862). Ondanks de genadeloze kritiek die vanuit bepaalde hoeken op deze man werd afgevuurd, en ook al behoorde hij duidelijk tot het klerikale kamp, toch bleef de Mûelenaere één van de boegbeelden van de revolutie van het jaar dertig en van het unionisme, en dit lag duidelijk in de lijn van Herreboudts' overtuigingen. Het was dan ook met de grootste spijt dat hij de Mûelenaeres gedwongen ontslag als gouverneur aankondigdeGa naar voetnoot(19). Van zijn opvolger Adolphe de Vrière (1806-1885) hoopte hij dat hij zou zijn ‘als de Mûelenaere’Ga naar voetnoot(20), maar grote sympathie bleek hij voor hem niet te hebben. Hij wachtte er zich aanvankelijk wel voor de gouverneur rechtstreeks aan te vallen, maar reageerde des te heviger op diens medewerkers en raadgeversGa naar voetnoot(21). Dit bereidde meer rechtstreekse aanvallen op de Vrière voor, die vanaf 1851 openlijk door Herreboudt bekampt werdGa naar voetnoot(22).
Bij parlementsverkiezingen was de houding van Herreboudt duidelijk: hij steunde degenen die hij de bekwaamsten achtte, tot welke partij ze ook behoorden. ‘Het zullen helaas weer partijdige kandidaten zijn, in plaats van vertegenwoordigers van het algemeen belang’ zuchtte hijGa naar voetnoot(23). Nochtans moest een goede regering uit onpartijdige mannen bestaan, vond hijGa naar voetnoot(24). Zelfs nog in 1850 hield hij het bij dezelfde zienswijze: ‘Men vraagt op het ogenblik noch naer katholiek noch liberael, men vraegt naar een gespaerzaem gouvernement en het zijn maer de kandidaten die zich zullen verbinden het gouvernement dien weg te doen inslaan, die zullen gekozen wordenGa naar voetnoot(25).
Wie waren de kandidaten die aan de verwachtingen van Herreboudt beantwoordden? In de eerste plaats was dat baron Jean Marie de Pélichy (1774-1859), die terzelfder tijd | |
[pagina 325]
| |
senator en burgemeester van Brugge was. Bij de gedeeltelijke vernieuwing van het parlement in juni 1847 voerde Herreboudt campagne voor de herverkiezing van de Pélichy die hij als ‘even bekwaem als onpartijdig’ beschreefGa naar voetnoot(26), hoewel hij niet naliet te vermelden dat hij een klerikale kandidaat wasGa naar voetnoot(27).
Het jaar daarop trok Herreboudt van leer tegen de ‘Union Libérale’ die zich van grote ondankbaarheid tegenover de Pélichy schuldig maakte door te pogen graaf Amedée Visart de Bocarmé ‘een Wale die zich in Brugge of daaromtrent is komen nederzetten’ tegen hem als kandidaat op te stellen. Visart bedankte trouwens voor de eerGa naar voetnoot(28).
Ook op gemeentelijk vlak voerde de ‘Gazette’ campagne voor de Pélichy, en klaagde de radicale liberalen aan, die de ambitieuze Jean Baptiste Coppieters 't Wallant in zijn plaats wilden naar voor schuivenGa naar voetnoot(29). ‘Onze burgemeester’ werd immers ‘om zijne verlichte onpartijdigheid door allen bemind en geacht’ schreef HerreboudtGa naar voetnoot(30). Wat de liberalen niet hinderde om bij een volgende verkiezing opnieuw senator de Pélichy uit het zadel te willen lichten, ten voordele van de schoonbroer van gouverneur de Vrière, Gustave Pecsteen (1804-1894) en weer streed Herreboudt voor zijn kandidaatGa naar voetnoot(31).
Anders verliep zijn verhouding tot Paul Devaux (1801-1880). Bij de verkiezingen van 1848 steunde Herreboudt de liberale voorman, hoewel hij hem niet met dezelfde warmte beschreef als de PélichyGa naar voetnoot(32). Devaux was niet bijzonder populair in Brugge. Zelfs in 1830 was hij niet verkozen geweest in het Nationaal Congres, en had toen zijn intrede alleen te danken aan het feit dat de verkozen Isidore Jullien (1773-1841) aan zijn mandaat verzaakt had ten gunste van Devaux. Maar kon men aan de ‘vader des vaderlands’ zo maar voorbij gaan? In 1848 kon dit nog niet. Nochtans, bij de twee maanden later gehouden gemeenteraadsverkiezin- | |
[pagina 326]
| |
gen, liet Herreboudt voor het eerste een kritische stem over Devaux horen: Hij vond dat hij niet tegelijk in Brussel en in Brugge kon zijn en adviseerde dan ook eerder tegen zijn herverkiezingGa naar voetnoot(33). Daarop volgde anderhalf jaar stilte over Devaux en toen Herreboudt hem opnieuw ter sprake bracht, was hij kennelijk een tegenstander geworden. Hij noemde hem voortaan ‘den slapenden en versleten volksvertegenwoordiger’, die zich niet het minst om Brugge bekommerdeGa naar voetnoot(34). ‘Den sedert verscheidene jaren stom gebleven representant’Ga naar voetnoot(35) beschuldigde hij van profitariaat in het voordeel van zijn familieGa naar voetnoot(36) en vond hij voortaan op belangrijke politieke vraagstukken steevast in het andere kamp dan hijzelf zich bevond. Dit was het geval in verband met het behoud van een beroepslegerGa naar voetnoot(37), met de wet op het middelbaar onderwijsGa naar voetnoot(38) en met de omstreden integratie van de Brugse gemeentescholen in het rijksonderwijsGa naar voetnoot(39). Het was dan ook onvermijdelijk dat Herreboudt bij de parlementsverkiezingen van 1850, tegen Devaux ageerde en andere kandidaten promoveerdeGa naar voetnoot(40). Devaux werd toch verkozen, wat door de ‘Gazette’ zonder commentaar werd meegedeeld. Voortaan kon hij echter op geen welwillendheid in de krant meer rekenen: geregeld werd hij heftig aangevallenGa naar voetnoot(41).
Wat de overige parlementsleden betreft, probeerde Herreboudt telkens kandidaten naar voor te schuiven die hij als ‘onafhankelijken’ en ‘onpartijdigen’ beschreef. In 1848 waren dat nog twee gematigde liberalen: Jules Roels (1806-1891) en Henri de Brouckère (1801-1891). Deze werden ook, samen met Devaux en de Pélichy, door de invloedrijke ‘Koophandels- en Nijverheidskring’ gesteund. Tevens ging Herreboudt nogal tekeer tegen de liberale kandidaten J.Bte Coppieters 't Wallant (1806-1860), Hector le Bailly de Tilleghem (1822-1877), Antoine Sinaeve (1786-1857) en Adolphe Coupy de Beauvolers (1796-1858), tegen de klerikale kandidaten Joseph Kervyn de Lettenhove (1817-1891) en Frederic Rapaert de Grass (1799-1881) en ook tegen de outsider Edouard Dele- | |
[pagina 327]
| |
cluse (1817-1872) en de politieke cameleon Charles Van Lede (1801-1875)Ga naar voetnoot(42).
Herreboudts' campagne had geen succes, want naast Devaux en de Pélichy, beiden nogal ruimaanvaarde kandidaten, werden twee volbloed liberalen verkozen: Antoine Sinave en Ernest Peers-Ducpétiaux (1804-1895): de radicale vleugel van de ‘Association libérale’ had het gehaald!Ga naar voetnoot(43). In 1850 promoveerde Herreboudt opnieuw ‘onafhankelijken’, maar deze keer waren ze van onmiskenbare klerikale signatuur: Edmond de Man-van Caloen (1803-1868), Joseph Kervyn de Lettenhove en Florimond Rods (1804-1877)Ga naar voetnoot(44). Klerikalen die ook voor gematigde liberalen en ‘Journal de Bruges’ lezers aanvaardbaar konden zijn. Maar weer werden Devaux, Sinaeve en Peers verkozen en leden de kandidaten van de ‘Gazette’ - en van ‘La Patrie’ en ‘De Standaard’ - de nederlaagGa naar voetnoot(45). Hiermee was duidelijk gebleken tot welk kamp Herreboudt voortaan, ondanks zijn verklaringen van onpartijdigheid, werkelijk behoorde. | |
De liberale ‘coterie’Alvast één element schijnt deze evolutie bespoedigd te hebben, en dat was de toegenomen macht van een politiek-radicale vleugel binnen de locale liberale partij. Al vanaf de oprichting van de liberale associatie in 1846 was er in de ‘Gazette’ wrevel te bespeuren tegen bepaalde actieve leden van deze eerste politieke partij. Kort na de oprichting ervan had een eerste electorale test plaats: drie gemeenteraadsleden moesten vervangen worden en door de liberalen werden blauwverwer Ernest Marlier (1808-1887), belastingsinspecteur Jules Boyaval (1814-1879) en directeur van de schatkist Joseph Van der Linden (1798-1877) voorgedragen. Vooral tegen de twee laatsten kantte de ‘Gazette’ zich, maar ze werden alle drie verkozen: een triomf voor de jonge associatie, en vooral voor de radicale vleugel die deze kandidaten niet alleen tegen de klerikalen maar ook tegen de gematigde vleugel van de liberalen in, verkozen kreegGa naar voetnoot(46). Het was echter vanaf 1848 dat Herreboudt openlijk de strijd aanbond | |
[pagina 328]
| |
tegen wat hij voortaan de ‘coterie’, ‘'t coterijtje’ of ‘'t klieksken’ noemdeGa naar voetnoot(47). Voortaan zou alwie tot dit groepje behoorde of zelfs maar verdacht werd er mee te sympathiseren, de ‘Gazette’ op zijn weg vinden.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1848 gaven een eerste gelegenheid om de ‘intriganten’ van de coterie aan de kaak te stellen. Herreboudt ageerde tegen Auguste Goethals, Charles Van Lede, Jean Baptiste Coppieters 't Wallant (‘de vijand van de burgemeester’), Joseph Van der Linden, Georges Chantrell-de Stappens (1795-1867) en in mindere mate tegen E. Marlier en J. Boyaval omdat zij zich, naar men verzekerde, van de ‘coterie’ verwijderd haddenGa naar voetnoot(48). Het was echter ter gelegenheid van de parlementsverkiezingen in 1850 dat hij de strijd tegen de radicale liberalen met de grootste hevigheid liet losbarsten. Wie waren die vijanden van het liberalisme die zich volgens hem van de Brugse liberale partij hadden meester gemaakt?
De eerste was de ondertussen - tegen de zin van de ‘Gazette’Ga naar voetnoot(49) - schepen geworden Jules Boyaval ‘genaemd de lacher’ die de electorale ijver zo ver dreef dat hij zelfs vriendelijk werd tegen de mensenGa naar voetnoot(50). Vervolgens werden zeven mannen aangeduid die de bevoorrechte schietschijven van Herreboudt werden: provinciaal griffier Charles Devaux (1797-1861) ‘den grooten baes van het koterijtjen, ‘den gebrilden fransquillon D...’, Joseph de Mersseman (1805-1853) ‘het klein dokteurken vol Hoogmoed’, de schoonbroer van Paul Devaux Jean Goddyn (1796-1874) ‘de vetbetaelden hoogmoedigen ontvanger’, August Goethals (1807-1866) ‘vrederechterken Gustje’, de voorzitter van de liberale partij en colonel van de burgerwacht William Chantrell (1801-1856) ‘het generaeleken op zijn groot wit paard’, en tenslotte ook nog Louis Boyaval-Holvoet (1791-1872) ‘een anderen gebrilden fransquillon, functionaris à 17.000 frs 's jaars die alles gedaan had tegen de nijverheid’Ga naar voetnoot(51).
Voortaan was het open oorlog tussen de ‘Gazette’ en de radicale kopstukken van de liberale partij, die niets hadden om Herreboudt te bekoren. Niet alleen dreven ze de liberale | |
[pagina 329]
| |
partij weg van de gematigde koers die Herreboudt verkoos maar bovendien waren velen onder hen recente inwijkelingen en de meesten nogal hautaine bourgeois en ‘fransquillons’. Herreboudt schrok er niet voor terug ze als volgt te beschrijven: ‘De brugsche coteriemannen, de jagers naar schoone en vette plaetskens, de schotellekkers van den budget, de pluimstrijkers van den gouverneur, de bloedzuigers van de stedelijke schatkist, de pronkappels van het verbasterd liberalismus, de pennelekkers die ten onzen laste leven...’Ga naar voetnoot(52). Men zou voor minder vijanden worden. | |
Herreboudt, de klerikale en de liberale persEen negentiende eeuwse krant gaf niet alleen haar eigen visies weer, maar voedde ook bestendig de polemiek - of soms de dialoog - met de andere kranten. Herreboudt ontsnapte hieraan niet, en, ook in dit proza kan men zijn evolutie nagaan.
Aanvankelijk, zeker tot 1848, was het vooral met de katholieke ‘Standaard van Vlaanderen’ en ‘Nouvelliste des Flandres’ dat hij in polemiek tradGa naar voetnoot(53). Beide kranten noemde hij ‘de ministeriële broodschrijvers’Ga naar voetnoot(54) of ook nog ‘de tolken van den clergé’Ga naar voetnoot(55). Van de ‘Nouvelliste’ zegde hij dat het de krant was die men als ‘den moniteur van het bisdom’ mocht beschouwenGa naar voetnoot(56). Hij laakte hun partijdigheid: ‘'t Is goed voor hun als er een ministerieelen iets doet, 't is slecht als het van Rogier komt’Ga naar voetnoot(57). Een echt scherpe toon kregen deze polemieken evenwel niet en het laatste hiervan kon men in 1848 lezenGa naar voetnoot(58). Voortaan waren de kranten in kwestie objectieve bondgenoten.
De verhoudingen met de liberale pers evolueerden precies omgekeerd. Tot halfweg 1848 leefden ‘l'Impartial de Bruges’ en de ‘Gazette’ vredig naast elkaarGa naar voetnoot(59). Om over de ‘Journal de Bruges’ iets te schrijven was er zelfs geen enkele behoefte: beide bladen, de één in het frans, de andere in het | |
[pagina 330]
| |
vlaams, schreven vanuit een zeer gelijklopende gesteldheid. Naarmate Herreboudt de radicale liberalen begon aan te vallen moest er wel reactie komen. De ‘Impartial’ was immers de spreekbuis van de ‘coterie’. Een eerste heftige aanval vanwege de ‘Impartial’ was dan ook onvermijdelijkGa naar voetnoot(60). Men schijnt elkaar echter nog een hele tijd ontzien te hebben en het is pas vanaf 1850 dat de kranten elkaar rechtstreeks begonnen aan te pakken. Herreboudt had het voortaan over ‘de zoogenaemde liberale dagbladen van Brugge’Ga naar voetnoot(61) die logen dat het kletterde: ‘liegen gelijk een liberael’ schreef hij over henGa naar voetnoot(62). Voortaan schreef hij evengoed tegen de ‘Impartial’Ga naar voetnoot(63) als tegen de ‘Journal de Bruges’Ga naar voetnoot(64). Vooral beleefde hij er genoegen aan de ruzies en meningsverschillen tussen beide liberale bladen dik in de verf te zettenGa naar voetnoot(65). | |
Herreboudt en de populaire Brugse persTijdens de periode 1844-1850 was men op het domein van de publikatie van Nederlandstalige kranten te Brugge erg actief. Naast de ‘Standaard van Vlaanderen’ en de ‘Gazette van Brugge’, werden de volgende kranten gesticht: ‘De Nijverheid’ op 4 januari 1846, ‘De Hoop van Brugge’ op 1 October 1846, ‘De Vriend der Landbouwers’ op 1 juni 1847, ‘Het Brugsche Vrije’ op 13 mei 1848 en het ‘Burgerwelzijn’ op 21 december 1850Ga naar voetnoot(66). Alleen het ‘Burgerwelzijn’ zou het langer dan een paar jaar vol houden. ‘De Nijverheid’ verdween in october 1848, de ‘Hoop van Brugge’ in juli 1848, de ‘Vriend der Landbouwers’ in juni 1847 en ‘Het Brugsche Vrije’ in october 1853.
Naast het feit dat het allemaal kranten in de volkstaal waren, in hoofdzaak bestemd voor het relatief klein lezerspubliek van handelaars en middenstanders, en dus concurrerend onder elkaar, waren toon en inhoud op een aantal punter nogal gelijklopend. Met mindere of meerdere schakeringer | |
[pagina 331]
| |
waren al deze kranten, net zoals de ‘Gazette van Brugge’ liberaal gezind. Dit kwam vooral tot uiting bij de verkiezingen van 1847 en 1848 en bij de vorming van het cabinet Rogier.
Bij de ‘Gazette’ hebben we vastgesteld dat tamelijk vlug ontgoocheling intrad over dit cabinet. Hetzelfde gebeurde in de ‘Hoop van Brugge’, het ‘Brugsche Vrije’ en de ‘Nijverheid’: de twee eersten evolueerden verder in anarchistische richting, de laatste evolueerde zoals de ‘Gazette’ in unionistische, zelfs klerikale richting. Een andere gelijklopende lijn was de grondige afkeer die er bestond ten overstaan van de plaatselijke radicaal-liberale vleugel, de ‘coterie’ Devaux-Chantrell-Goethals-Boyaval en consoorten. De aanvallen die zij te verduren kregen vanwege de ‘Gazette’, het ‘Brugsche Vrije’, de ‘Nijverheid’ en zelfs de ‘Hoop van Brugge’, wedijverden in hevigheid.
Een derde punt van overeenstemming was de bijzondere belangstelling voor alles wat de ‘Vlaamse zaak’ en de achteruitstelling van de Vlaamse gewesten betrof, zowel op cultureel als op economisch gebied. Al deze kranten waren Vlaamsgezind, kwamen op voor de bevordering van de volkstaal en ijverden voor ondersteuning van handel en nijverheid in VlaanderenGa naar voetnoot(67). Op het eerste gezicht zou men dan ook kunnen verwachten dat deze kranten elkaar steunden of minstens gerust lieten. Het tegenovergestelde gebeurde evenwel. Waarschijnlijk omwille van de concurrentieslag, waren eerder geringe meningsverschillen of persoonlijke tegenstellingen aanleiding tot hoopoplopende polemieken, die soms zo'n hatelijke toon aannamen dat elke grond tot ernstige discussie verdween en het enige doel er scheen in te liggen de tegenstander zoveel mogelijk te kwetsen. | |
Herreboudt contra De JongheIn het zelfde jaar waarin Herreboudt de ‘Gazette van Brugge’ overnam, verschenen de ‘Nijverheid’ en de ‘Hoop van Brugge’. Deze laatste werd door Herreboudt geïgnoreerd. Het feit dat zijn schoonbroer er in een eerste periode de redacteur van was, kan dit wellicht verklarenGa naar voetnoot(68). Alleen tegen het einde van de korte levensduur van deze krant had | |
[pagina 332]
| |
hij het over de ‘Wanhoop van Brugge’Ga naar voetnoot(69) en meldde hij de verdwijning van de krant en de gerechtelijke problemen van uitgever Horta en redacteur ClaeysGa naar voetnoot(70). Anders was het gesteld met de ‘Nijverheid’. Wij vermoeden dat het niet toevallig is dat dit blad gesticht werd enkele dagen na de overname van de ‘Gazette van Brugge’ door Herreboudt en met een programma dat a.h.w. een duplicaat van dat van Herreboudt was. De initiatiefnemer was de Brugse atheneumleraar en letterkundige Jan Antoon De Jonghe (1797-1861)Ga naar voetnoot(71).
De eerste maanden lieten de twee uitgevers elkaar gerust, maar een duidelijk antagonisme kwam weldra tot uiting. De Jonghe opende de vijandelijkheden met kritiek op de ‘Gazette’ die van hem artikels zou overgenomen hebben zonder bronvermeldingGa naar voetnoot(72). Het antwoord was heftig: ‘lage uitvallen van dien eigenaardigen man - niets anders dan vuyge en lage afjonstigheid’ schreef hijGa naar voetnoot(73). Een vete onder concurrenten dus.
Enkele maanden later laaide de polemiek nog hoger op. Deze keer werd aan ‘Monsieur van de Nijverheid’ verweten dat hij onvoldoende Vlaamsgezind was, en men ook niet meer wist of hij al dan niet nog liberaal wasGa naar voetnoot(74). De polemiek was te situeren in een ruimere context, die van de eerste scherpe tegenstellingen tussen klerikalen en liberalen binnen de Vlaamse Beweging. Het verhaal hiervan is te omslachtig en verward om er hier in detail op in te gaanGa naar voetnoot(75). In de praktijk kwam het er op neer dat ‘De Nijverheid’ partij koos voor de liberale P. Fr. Van Kerckhoven in diens heftige campagne tegen Hendrik Conscience, en dat ‘De Gazette van Brugge’ zich achter een in die periode gepubliceerde ‘verklaring van grondbeginselen door de verdedigers der nederduitsche volksregten aen hunnen landgenooten gegeven’ schaardeGa naar voetnoot(76). Aanvankelijk wist men niet wie de initatiefnemers voor dit manifest waren, maar weldra bleek dit H. | |
[pagina 333]
| |
Conscience en F.A. Snellaert te zijn. Het werd derhalve bekampt als zijnde van klerikale en unionistische signatuur.
De ruzie Herreboudt-De Jonghe was dan ook een rechtstreeks gevolg van de onenigheden die in Gent tot uiting kwamen binnen de verenigingen ‘De tael is gansch het volk’ (waar De Jonghe sterk bij aanleunde) en het ‘Vlaamsch Gezelschap’ (dat Herreboudts' voorkeur had)Ga naar voetnoot(77). De polemiek gebeurde in weinig welvoeglijke termen. Vooral probeerde Herreboudt tweedracht te zaaien door de artikels tegen De Jonghe te laten ondertekenen door zekere ‘E’ uit Gent. ‘E’ was de gewone signatuur die Pieter EcrevisseGa naar voetnoot(78) gebruikte voor zijn artikels in ‘De Nijverheid’! De Eklose vrederechter, hoofdredacteur van ‘De Vlaamsche Stem’ een vriend van J.A. De Jonghe liet dan ook niet na hiertegen heftig te protesterenGa naar voetnoot(79). De polemiek ebde weg en tijdens de laatste maanden van het bestaan van ‘De Nijverheid’ lieten beide uitgevers elkaar met rust. | |
Herreboudt tegen het ‘Burgerwelzijn’Einde 1848 was Herreboudt al twee concurrenten kwijt: de ‘Nijverheid’ en de ‘Hoop van Brugge’. In december 1850 kondigde zich een nieuwe tegenstrever aan: ‘Burgerwelzijn’.
Na weinige dagen zat het er al bovenarms op! ‘Fockeniertje’ en A.W. Boeteman, de uitgevers van de nieuwe krant, kregen allerhande verwijten naar het hoofd, die scherper werden naarmate hun krant zich voor neutraal en onafhankelijk (de vroegere gedragslijn van de ‘Gazette’) wou doen doorgaan. Het kwam er dan ook voor Herreboudt op aan zijn tegenstrever als ‘liberaal’ te brandmerken en te verhinderen dat hij als de ideologische opvolger van de vroegere ‘Gazette’ kon gelden. Het kwam er vooral ook op aan een wig te drijven tussen de krant en de gezaghebbende maatschappij ‘Burgerwelzijn’. De polemiek van Herreboudt verplichtte er de vereniging toe, mee te delen dat ze geen enkele band had met de gelijknamige krantGa naar voetnoot(80). | |
[pagina 334]
| |
Herreboudt versus BeeckmanHet toppunt van heftige polemiek werd bereikt tussen Herreboudt en BeeckmanGa naar voetnoot(81). Beide uitgevers kenden elkaar goed. Priester Beeckman was immers leraar van de jonge Herreboudt geweest. Het ‘Brugsche Vrije’ van Beeckman verscheen vanaf 13 mei 1848. Enkele dagen later al stak hij een vermanende vinger op naar zijn vroegere leerling die volgens hem kopij van onverantwoordelijke schrijvelaars in zijn blad opnamGa naar voetnoot(82). Herreboudt antwoordde niet.
Een jaar later werd het anders. Beeckman had een verhaal opgedist over een novice die onverwachts en zonder redenen uit het klooster van de ‘Rode Nonnen’ in de Katelijnestraat was verdrevenGa naar voetnoot(83). Dit werd door Herreboudt ontkendGa naar voetnoot(84). Hierop volgde een rechtstreekse aanval van BeeckmanGa naar voetnoot(85). Beide uitgevers hadden blijkbaar op een incident zitten wachten om elkaar te lijf te gaan. Ze publiceerden dan ook wederzijds echte oorlogsverklaringenGa naar voetnoot(86). ‘Er zijn tijden geweest dat wij u vreesden en zelfs veel achting voor u koesterden, en dit was toen onze opvoeding aan u toevertrouwd zijnde, wij u als een deftigen en achtbaren priester beschouwden’ schreef HerreboudtGa naar voetnoot(87). ‘Gij komt op tegen dezen die u eertijds eenige jaren pro deo heeft laten leeren en onderwijzen, toen gij nog een arme onwetende jonge dompelaar waert’ replikeerde BeeckmanGa naar voetnoot(88). Er bleef van de vroegere goede verstandhouding niets meer over en beide krantemannen poogden elkaar voortaan grondig in de vernieling te schrijvenGa naar voetnoot(89). Na enkele weken poogde Herreboudt dit uitzichtloos gekrakeel stil te leggen met een ‘laatste antwoorde’Ga naar voetnoot(90) maar Beeckman ging strijdlustig verder. Hij noemde Herreboudt voortaan ‘den ezel’ en opende een speciale rubriek ‘Asinalia’ met scheldproza tegen de uitgever van de ‘Gazette’, ‘Simiatje’ zijn echtgenote en de ‘aptjes’ van | |
[pagina 335]
| |
kinderen. Zelden werd iemand in een Brugse krant op zo'n genadeloze wijze over de hekel gehaaldGa naar voetnoot(91).
Tijdens heel die periode poogde Beeckman vooral de onafhankelijkheid van Herreboudt in twijfel te trekken en hem als de spreekbuis van anderen dood te verven. Aanvankelijk wilde hij hem doen doorgaan als de lakei van de familie Dujardin, zijn ‘gedoken maar gekenden geldpatroon uit de Eekhoutstraat’ en beweerde hij dat Herreboudt instructies kreeg van schepen Jules Boyaval-DujardinGa naar voetnoot(92). Dit bleef Beeckman niet lang volhouden, want dan moest hij de ‘Gazette van Brugge’ wel onvermijdelijk als een liberale of minstens neutrale krant beschouwen, en dat paste niet in zijn kraam. Kort daarop werd de krant van Herreboudt, voor hem ‘de gemaskerde priesterlijke gazette’Ga naar voetnoot(93). Hij kondigde aan dat ‘de bende der achteruitkruipers (kwam) versterkt te worden door de ‘Gazette van Brugge’Ga naar voetnoot(94) en hij beweerde dat de politieke artikels in deze krant werden opgesteld door ‘een priesterlijk komiteyt’Ga naar voetnoot(95).
Beeckman had enkele heel speciale vijanden onder de clerus, die hij bijna dagelijks door het slijk trok en die hij voortaan ook als de vrienden en inspiratoren van Herreboudt afschilderde. De voornaamsten waren de directeur van het St-Juliaaangesticht kanunnik Petrus Maes (1806-1877) en zijn broer Louis Maes (1811-1888), onderpastoor op St-Jacobsparochie die als de ‘H. Geest’ van Herreboudt werd beschrevenGa naar voetnoot(96). Verder werden nog de eerwaarde heren Karel Carton (1802-1863)Ga naar voetnoot(97), Pieter Jacob Tanghe (1807-1863)Ga naar voetnoot(98), François Moulaert (1804-1868)Ga naar voetnoot(99) en zelfs de jonge seminarist | |
[pagina 336]
| |
en latere ‘paster’ Louis Van Haecke (1829-1912)Ga naar voetnoot(100) als inspiratoren en vrienden van Herreboudt voor het voetlicht gebrachtGa naar voetnoot(101). Beeckman beweerde trouwens dat verschillende seminaristen aan de ‘Gazette’ meewerkten en noemde ze ‘tikkenhanen’Ga naar voetnoot(102). Waren de banden tussen Herreboudt en deze priesters inderdaad zo nauw geworden? Enerzijds scheen Beeckman goed ingelicht te zijn over wie er zoal bij Herreboudt over de vloer kwam (hij wist zelfs te vertellen dat kan. Carton peter was van één der kinderen Herreboudt)Ga naar voetnoot(103) maar anderzijds dreef zijn haat hem vaak tot overdrijvingen en onwaarheden. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat de slachtoffers van Beeckmans' vitrioolproza, elkaar opzochten en in nauwer contact kwamen, teneinde gezamenlijke verweermiddelen te beramen. Herreboudt had al vlug het zinloze van de replieken tegen de vrijgevochten ex-geestelijke ingezien en reageerde nog nauwelijks. Eénmaal toch poogde hij een rechtstreekse aanval, maar die keerde zich tegen hem.
Naar aanleiding van de parlementsverkiezingen in juni 1850 - Herreboudt had definitief het klerikale kamp gekozen - publiceerde hij twee verkiezingspamfletten onder de titel ‘Uilenspiegel den Tweeden’. Het was een reactie op het liberaal kiesgazetje ‘Uilenspiegel’Ga naar voetnoot(104). Hierin beschuldigde hij terloops Beeckman dat deze destijds, toen hij de Duinenabdij verliet, waar hij als directuer van het atheneum had gewoond, ‘er bij distractie eenige loode goten had laten mede verhuizen’. Beeckman spande een proces in, dat hij won: Herreboudt kon de eerrovende aantijging niet bewijzenGa naar voetnoot(105).
Had Beeckman klaar gezien en was Herreboudt inderdaad al half 1849 in het geheim tot de klerikale partij overgestapt, om aldus op meer verdoken wijze steun te verlenen aan de stellingen die in ‘La Patrie’ en ‘De Standaard’ op openlijke wijze werden verkondigd? Dit is niet uitgesloten. De ommezwaai in de ‘Gazette’ is echter vooral duidelijk vanaf de tweede helft van 1849, en het is niet onredelijk te veronderstellen dat de heftige strijd met Beeckman hem sneller en radicaler naar het klerikale kamp dreef dan hij zelf wel zou | |
[pagina 337]
| |
hebben gewild. En zoals vaak met neofieten gebeurt, werd hij al gauw heviger in de verdediging van zijn kamp en combatiever in het aanvallen van de tegenstrevers, dan degenen die al langer de zienswijzen aanhingen waar hij zich toe ‘bekeerd’ had. | |
Oorzaken voor Herreboudts' evolutieDat Louis Herreboudt tussen 1846 en 1850 een evolutie heeft doorgemaakt, is na het analyseren van de ‘Gazette van Brugge’ over die periode, ontegensprekelijk. In 1846 was hij een voorzichtige, eerder neutrale krantenman. Nog bezield door het ‘unionisme’ van 1830, dat nochtans al verschillende jaren zieltoogde, ijverde hij voor een gemeenteraad, provincieraad, parlement en regering, samengesteld uit onpartijdige en onafhankelijke verkozenen. Daarbij bleef hij ook vasthouden aan de sterk-Vlaamse gedragslijn die de ‘Gazette’ vanaf Joseph Bogaert had aangenomen. Indien er al enige sympathie bestond voor een politiek-ideologische lijn, dan was het voor de liberale: de ‘priesterlijke’ of klerikale strekking vond hij duidelijk te militant.
Zijn liberale sympathieën kenden een hoogtepunt midden 1847 met het aantreden van het cabinet Rogier dat hij met enthousiasme begroette. Ook al zou hij nog jaren later de positieve resultaten van Rogiers' beleid erkennen, zijn daadwerkelijke steun zou kortstondig zijn. We kunnen hiervoor vier redenen onderkennen.
De eerste en bijna onmiddellijke reden was het partijpolitieke en zelfs fanatieke optreden van het liberale cabinet dat grondige schoonmaak hield in alle geledingen van de ambtenarij en een verwoede postjesjagerij onder de liberale aanhang tot uiting bracht. Dit was men in het jonge koninkrijk (nog) niet gewoon.
Hierbij aansluitend was er de vaststelling dat ook in Brugge, een militante en ambitieuze vleugel de touwtjes van de ‘liberale associatie’ in handen nam en in de kortste keren het politiek landschap in de felst blauwe kleuren wou herschilderen. Dit zinde Herreboudt duidelijk niet.
De derde reden lag in de toename van de Franstalige en Waalse invloed. In het cabinet Rogier zetelde geen enkele Vlaming en werden de Vlaamse grieven - vooral de taaleisen - niet ingevolgd. En in Brugge werd het liberale kamp meer | |
[pagina 338]
| |
dan ooit gedomineerd door ‘aangespoelden’, ‘vreemdelingen’ en ‘fransquillons’. Zowel nationaal als plaatselijk moest Herreboudt dus vaststellen dat de franstalige dominantie, die hij onder de klerikalen had aangeklaagd, ver van te verzachten, onder de liberalen nog sterker tot uiting kwam.
Als vierde reden was er de politieke evolutie bij de liberalen. Het in stand houden van een leger en het reorganiseren van de onpopulaire burgerwacht, kon Herreboudt aanvaarden. Maar vooral de doctrinaire en zelfs fanatieke wijze waarop voor de eerste maal een schoolstrijd ontketend werd, was voor Herreboudt een duidelijk signaal dat hij niet meer bij de liberale familie thuishoorde.
Men mag hierbij ook het algemene tijdsgebeuren niet vergeten. We hebben de evolutie binnen de Vlaamse Beweging aangehaald, waarbij de splitsing tussen liberalen en unionistisch-klerikalen scherper tot uiting begon te komen. Daarbij kwam dan nog de franse revolutie van mei 1848 die in België een polariserende invloed uitoefende, waarbij minder ruimte overbleef voor neutraliteit en iedereen, en vooral dan de krantenuitgevers, met of tegen hun zin er toe bracht om ook op het binnenlands politiek vlak hun kamp te kiezen. Indien Herreboudt derhalve evolueerde, dan was het mede onder druk van de omstandigheden: het waren scharnierjaren in de geschiedenis van het jonge koninkrijk.
Bij dit alles bleven er Herreboudt dus twee mogelijkheden: verder een onafhankelijke koers varen of zich tot het klerikale kamp bekennen. Nog in 1848-49 probeerde hij het eerste alternatief, dat hem waarschijnlijk het best lag. Eenvoudig was dit duidelijk niet. Vooreerst vond hij zich meer en meer in de noodzaak om zich tegen de liberale politiek af te zetten en willens nillens een objectieve bondgenoot van de klerikale partij te worden. Maar daarnaast raakte hij in heftige polemieken gewikkeld met de andere ‘onafhankelijke’ bladen, zijn rechtstreekse concurrenten: ‘Het Brugsche Vrije’, ‘De Nijverheyd’ en ‘Burgerwelzijn’.
In deze verbeten en soms genadeloze strijd, zou hij op zijn ééntje wellicht het onderspit moeten delven hebben, wat trouwens het lot werd van de eerste twee van zijn vijanden, evenals van de ‘Hoop van Brugge’. Het was bijna fataal dat hij sympathie en bondgenootschap zocht bij degenen die zoals hij het slachtoffer waren van vooral Benoit Beeckmans' niets ontziende pen. Dat waren dan in de eerste plaats kanunnik | |
[pagina 339]
| |
Maes en enkele andere geestelijken, gouverneur de Mûelenaere, gemeenteraadslid Charles Serweytens en andere prominenten die veelal - niet altijd - tot de katholieke partij behoorden. De solidariteit in het bekampen van ‘den schandaleuzen défroqué’ bracht hen ongetwijfeld nader tot elkaar. Halfweg 1849 was de ‘Gazette van Brugge’ geen liberaal-getinte krant meer, nauwelijks nog een neutrale. Een jaar later was er geen twijfel meer mogelijk: Herreboudt was definitief en op agressieve wijze naar het klerikale kamp overgestapt. Hij zou er tot aan zijn dood in 1874 één van de sterkste journalistieke exponenten van blijven.
Bij zijn afsterven op 7 februari 1874 mocht de ‘Gazette van Brugge’ dan ook terecht schrijven dat hij ‘zijne pers ten voordele der katholyke principen gebruikt’ had. Dertig jaar nadien, waren de ideologische aarzelingen uit de beginperiode al lang vergeten en wisten de nakomelingen alleen nog dat vader Herreboudt een steunpilaar van de katholieke partij was geweest. Hij stierf kort vóór het doel bereikt werd waarvoor hij zich met hevige kracht had ingezet: vanaf 1875 waren stadsbestuur van Brugge, provincieraad van West-Vlaanderenen de meeste parlementaire mandaten van het arrondissement in handen van de katholieke partij, Herreboudt had daartoe een beduidende bijdrage geleverd.
A. VAN DEN ABEELE |
|