[Bladvulling]
aftogen. Een huis aftogen, d.i. van onder tot boven laten zien naar een mogelijke huurder of koper. Niet bij De Bo, Aartrijke 1930.
Bads. 't Is een badse, een badsche, d.i. een ruwe, een ruwlokte, die spreekt met een grauw en een snauw. Niet bij De Bo. Geh. te Poperinge
Hoger op zei de koster, 't is een gezongen messe. Gits 1985.