Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Een belangrijk naslagwerk over de Westvlaamse kerkgeschiedenisO.l.v. M. CLOET, m.m.v. B. JANSSENS DE BISTHOVEN en R. BOUDENS, verscheen al enkele maanden geleden Het Bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen, uitgegeven door het Westvlaams Verbond voor Kringen van Heemkunde te Brugge, in 1984. Men mag gerust stellen dat we hier te doen hebben met de belangrijkste publikatie m.b.t. de Westvlaamse geschiedenis van het afgelopen jaar. De 35 auteurs, 21 leken en 14 geestelijken, hebben elk één aspect van de geschiedenis van het bisdom voor hun rekening genomen. Zo beschikken we thans over de biografieën van alle 24 vroegere bisschoppen van Brugge, maar ook over goed gefundeerde uiteenzettingen over de geestelijkheid van het bisdom gedurende vier eeuwen, over het religieus leven van de lekengemeenschap, over onderwijs en armenzorg, over de rol van de Kerk in het maatschappelijk leven. Deze breed opgezette taakverdeling heeft niet geleid tot een onoverzichtelijk verzamelwerk, integendeel: de redactie is erin geslaagd elke bijdrage in te passen in een duidelijk plan, zodat overlappingen bijna niet voorkomen en men werkelijk de indruk behoudt van een evenwichtige synthese met verscheidene bijdragen, die tevens apart zeer lezenswaard zijn. De duidelijke inhoudsopgave (die m.i. een plaats vooraan in het boek verdient) is daarvan de spiegel. Maar ook in de algemene inleiding heeft hoofdredacteur prof. M. Cloet de structuur van het werk uiteengezet. Het boek valt na enkele inleidende paragrafen (o.a. over bronnen en literatuur m.b.t. de geschiedenis van het bisdom en over de voorgeschiedenis van het bisdom) uiteen in vijf delen die chronologisch op elkaar volgen, elk met een betekenisvolle titel. In een eerste deel wordt het bisdom van 1559 tot ca. 1700 behandeld (blz. 23-162). Het was de periode van contrareformatie en katholiek herstel. Het 18de-eeuwse bisdom komt aan de beurt in het tweede deel, onder de titel ‘een hoogtepunt voor de crisis’. In een kort derde deel wordt een ‘onzekere tussentijd’ besproken, van 1802 tot 1834, waarin Oost- en West-Vlaanderen tot één bisdom verenigd waren (blz. 295-336). Daarna volgt weer een uitgebreid vierde deel met de studie van het bisdom van 1834 tot 1952, ‘een sterk georganiseerde Kerk’ (blz. 337-526). Het laatste deel is dan gewijd aan ‘de jongste dertig jaar (1952-1984): een Kerk in de beschavingscrisis’ (blz. 527-563). De in het laatste deel bestudeerde periode is uitsluitend gewijd aan de Westvlaamse Kerk onder het belangrijk episcopaat van E.J. De Smedt, 24ste bisschop van Brugge. In elk deel worden dan, na een belangrijke inleidende synthese, eerst de biografieën en het beleid van de verschillende bisschoppen behandeld, dan komt een studie over de diocesane clerus, waarbij ook de priesteropleiding ruime aandacht krijgt, vervolgens wordt de aandacht toegespitst op het gelovige volk en op de rol van de Kerk in het maatschappelijk leven. Dit schema is in elk deel gebruikt, weliswaar met de nodige aanpassing per periode. Op die manier kon een zo volledig mogelijk beeld van het kerkelijk en religieus leven in het bisdom Brugge worden opgehangen. | |
[pagina 192]
| |
Dit belet nochtans niet dat sommige aspecten van de Westvlaamse kerkgeschiedenis bijna onbesproken zijn gebleven. Vooreerst zijn enkele terreinen nog niet diepgaand onderzocht: van een aantal bisschoppen werden leven en werk nog niet uitvoerig behandeld, zodat de ene biografie wat kariger uitvalt dan de andere. Sommige facetten van het religieuze leven laten zich ook moeilijk inpassen in het kader van het bisdom. Dit is o.m. het geval met het kloosterleven in het oude bisdom dat in het boek zo goed als onbesproken blijft. De redactie stipt dat weliswaar twee keer aan (blz. 6 en 31), maar verantwoordt het o.i. niet bevredigend. In het deel over het ‘nieuwe’ bisdom Brugge, vanaf 1834, wordt wel gehandeld over de vrouwelijke congregaties (een boeiende studie van A. Jacobus, blz. 421-434), maar er wordt met geen woord gerept over de mannelijke kloosterlingen, op een enkele uitzondering na (de oprichting van de abdijschool van Zevenkerken, blz. 378-381). In het Vlaamse katholieke verenigingsleven van de 19de tot de 20ste eeuw heeft het Davidsfonds een belangrijke rol gespeeld. Deze organisatie komt niet ter sprake in het boek. De reden is duidelijk: het Davidsfonds hoort moeilijk thuis in de brede waaier van diocesaan en klerikaal georganiseerde katholieke maatschappelijk actie, maar werd vanuit Leuven geleid. O.i. had men ook enige aandacht mogen besteden aan de rol van de Kerk in kunst en cultuur, bvb. in de barok en de neogotiek, de 19de-eeuwse literatuur. Jammer is ook het ontbreken van een hoofdstuk over de situatie en de reacties van het gelovige volk in de revolutietijd (1794-1802). Voor die periode is tot onze verwondering alleen de clerus behandeld (blz. 288-294). Dat in een boek over het bisdom geen aparte aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van het protestantisme (door prof. Cloet aangestipt op blz. 30-31) is o.i. niet zo'n groot bezwaar. De hier aangestipte leemtes, het zij gezegd, doen niets af aan onze zeer grote waardering voor dit voortreffelijk geredigeerde naslagwerk. In 1559 werden in de NederlandenGa naar voetnoot(1) veertien nieuwe bisdommen opgericht. Daarmee kwam een einde aan een zeer verouderde kerkelijke structuur, die uit de vroege middeleeuwen dateerde. De oprichting van nieuwe bisdommen in de Nederlanden was een initiatief van koning Filips II, die daarover met succes onderhandelingen in Rome had laten voeren. Het benoemingsrecht voor de nieuwe bisschoppen viel dan ook toe aan de wereldlijke vorst, de paus kon de pasbenoemde prelaat in zijn waardigheid bekrachtigen. De Brugse bisschoppen waren dus tot in de 18de eeuw zeer regeringsgetrouwe figuren. Alleen van de twee laatste bisschoppen van het oude bisdom, J.R. Caïmo en F. Brenart, is enige oppositie tegen de regering bekend. Uit de verschillende biografieën blijkt ook dat, op twee uitzonderingen na, de bisschoppen van het oude bisdom steeds uit de hogere klassen werden gerecruteerd, meestal uit de ambtsadel. De twee uitzonderingen zijn Matthias Lam- | |
[pagina 193]
| |
brecht (1596-1602), wiens persoonlijkheid en episcopaat raak zijn geschetst door A. Dewitte (blz. 50-53) en Servaas de Quinckere (1630-1639), een merkwaardige persoonlijkheid, levendig voorgesteld door M. Therry (blz. 67-70). Van De Quinckere wordt vermeld dat hij de zoon was van een Brugse eenvoudige ‘houtbewerker’ (schrijnwerker? timmerman? stoeldraaier?). Matthias Lambrecht was ‘van zeer eenvoudige afkomst’. Dit is zeker waar wanneer men zijn afkomst vergelijkt met die van de meeste van zijn voorgangers en opvolgers. Toch zou zijn familie volgens D. Verstraete tot de oudste en voornaamste geslachten van zijn geboortedorp Sint-Laureins hebben behoordGa naar voetnoot(2). Tot in de 17de eeuw moesten de Brugse bisschoppen werken aan de vernieuwing en de reorganisatie van het kerkelijk en godsdienstig leven zowel bij de lagere geestelijkheid als de lekengemeenschap. De grote invloed van kerk en godsdienst op het dagelijks leven, zoals die tot voor kort nog steeds merkbaar was, ontstond in die tijd. Deze situatie van intens kerkelijk en religieus leven kon worden gehandhaafd tot ca. 1780. De ontkerkelijking was toen al begonnen, nog vooraleer de Franse bezetters op het einde van de 18de eeuw er een beslissende stoot aan gaven. Omstreeks die tijd werd het bisdom overigens afgeschaft. Tot 1834 vormde onze provincie met Oost-Vlaanderen één bisdom, dat vanuit Gent werd bestuurd. Toen het bisdom Brugge 150 jaar geleden werd heropgericht, gebeurde dat in het kader van het koninkrijk België. De liberale grondwet van deze nieuwe staat gaf aan de kerk maximale ontplooiingskansen. Tegelijkertijd moest echter rekening worden gehouden met nieuwe maatschappelijke problemen en met het emancipatiestreven van verscheiden sociale groepen. O.a. omdat de industrialisering hier slechts laat op gang kwam bleef bij de overgrote meerderheid van de bevolking steeds een kerkelijke gelovigheid aanwezig. De bisschoppen van het nieuwe bisdom waren doorgaans belangrijke persoonlijkheden met een stevige theologische scholing en een algemeen erkend gezag. Daar staat tegenover dat de meeste bisschoppen uit de 19de en 20ste eeuw voor de Vlaamse en sociale kwesties weinig begrip aan de dag hebben gelegd. Dit laatste wordt in het boek niet onvermeld gelaten. In zijn algemene inleiding zegt prof. Cloet overigens dat de auteurs zowel voor kleinmenselijkheid, zwakheid en intolerantie als voor grootmoedigheid, dapperheid en andere positieve kwaliteiten aandacht hebben gehad. Aan apologetische geschiedschrijving heeft men zich dan ook niet bezondigd. Dat sommige auteurs wel wat milder in hun beoordeling zijn dan anderen, is o.i. vanzelfsprekend en vormt geen bezwaar voor het wetenschappelijk karakter van het boek. Zoals past in wetenschappelijk gefundeerde werken is de toon rustig en genuanceerd. Slechts in zeer zeldzame gevallen zijn de auteurs tekort geschoten. We noteerden toch de volgende aanmerkingen. Op blz. 315 schrijft L. Collin dat de Vlaamse clerus een bijzondere | |
[pagina 194]
| |
bijdrage leverde tot de revolutie van 1830. Volgens het onderzoek van dom A. Smits O.S.B. was van een actieve rol van de geestelijkheid in de revolutie helemaal geen sprake. In augustus 1830 waren er trouwens, aldus nog Smits, geen specifieke klerikale grieven meerGa naar voetnoot(3). Collins stelling dient dus te worden gecorrigeerd. Hij schrijft overigens nog in dezelfde zin dat het nieuwe regime (d.i. na 1830) poogde de Kerk (voor zich) te winnen. Als de clerus zo'n belangrijke rol had gespeeld in de revolutie waarom moest de Kerk er dan nog voor gewonnen worden? Op blz. 419 schrijft R. Boudens dat priester Fonteyne ‘de zijde koos van de Gilde der Ambachten die zich tegen de katholieke partij keerde’. De auteur verwart hier zeer duidelijk de dissidente Christene Volkspartij met de zeer gezagstrouwe Gilde, elders in het boek een voorbeeld van ‘averechtse democratie’ genoemd (blz. 511). Wanneer hij voor Fonteynes optreden dan nog uitsluitend de term ‘fanatisme’ gebruikt, doet hij o.i. geen recht aan de evangelische en sociale bewogenheid van deze tragische priesterfiguur. Dezelfde auteur schrijft dan op blz. 420 dat het een simplificatie is de negentiende-eeuwse pastoors zonder meer als ‘electorale agenten’ te beschouwen. Dat zal wel zo zijn, maar nog onlangs stipte K. Rotsaert in onderhavig tijdschrift aan dat de Oostendse Association conservatrice in 1878 door bisschop Faiet een plaatselijke onderpastoor had laten aanduiden ‘pour favoriser le travail électoral’. In 1891 schreef een afgevaardigde van de katholieke partij dat deze priester zich op dat terrein onmisbaar had gemaakt. Van een ander priester werd toen getuigd dat hij ‘l'âme des élections’ wasGa naar voetnoot(4). Rotsaerts voorbeelden tonen aan dat de parochiegeestelijkheid actief was op electoraal gebied op verzoek van de katholieke partij. Het optreden van de Oostendse onderpastoor was in de eerste plaats bepaald door de behoeften van de plaatselijke partij. Is dit geen criterium voor de ‘scheidingslijn tussen godsdienstige en politieke belangen’ die volgens de auteur zo moeilijk te trekken is? De indruk blijft dat de auteur nogal vergoelijkend schrijft over een weinig fraaie bladzijde van de 19de-eeuwse kerkgeschiedenis. Van 1952 tot 1984 werd het bisdom geleid door mgr. E.J. De Smedt In het boek wordt deze periode behandeld door Mark Van de Voorde, perschef van het bisdom. Dat een perschef, belast met de public relations van het bisdom, de kans krijgt in een wetenschappelijk werk de eigentijdse geschiedenis van het bisdom te behandelen, kan bij sommige lezers bedenkingen oproepen. Toch dient gezegd dat de auteur zich meer dan behoorlijk van zijn taak gekweten heeft. Zijn bijdrage doel inzake nuancering en streven naar objectiviteit niet onder voor de andere artikelen. Van de Voorde stipt terecht aan dat het bisdom Brugge relatief goed stand houdt in de crisis van de Kerk, godsdienst en samen- | |
[pagina 195]
| |
leving. Zijn bijdrage eindigt overigens met een gematigd optimistische conclusie over het religieus en kerkelijk leven in onze provincie. De zeer persoonlijke stempel van bisschop De Smedt op het kerkelijk leven is hieraan niet vreemd. Mgr. De Smedt heeft zich ook buiten het bisdom verdienstelijk gemaakt, meer bepaald tijdens het Tweede Vaticaans Concilie. Opmerkelijk is dat de auteur ruime aandacht besteedt aan de evoluerende opvattingen van de bisschop i.v.m. de Vlaamse bewegingGa naar voetnoot(5), en aan diens activiteiten als publicist. Voor ons was het dan ook zeer bevreemdend dat Van de Voorde met geen woord rept over het interview dat Lode Hancké, destijds redacteur van de socialistische Volksgazet, thans SP-volksvertegenwoordiger, op 6 okt. 1967 met bisschop De Smedt heeft gehad. De tekst van dit interview verscheen in Volksgazet en werd, samen met vijftien andere interviews met socialistische en christelijk geïnspireerde prominenten, in 1968 in boekvorm gepubliceerdGa naar voetnoot(6). Het interview getuigt van de opmerkelijke open houding van de bisschop tegenover andersdenkenden en van de positieve ingesteldheid die de bisschop op dat moment huldigde t.o.v. de eventuele samenwerking tussen socialisten en christen-democraten in een zg. ‘travaillistische partij’. Destijds heeft dit eerste interview van een Belgische bisschop in een socialistische krant zeer veel indruk gemaakt. Een eenvoudige vermelding ervan in Van de Voordes artikel was toch zeker noodzakelijk geweest. Slotsom: Het bisdom Brugge (1559-1984) zal voor vele jaren het belangrijkste naslagwerk betreffende de Westvlaamse kerkgeschiedenis blijven. Het bevat niet alleen een schat aan informatie, maar het is ook een magistrale en vernieuwde synthese. Daar komt nog bij dat ook aan de uiterlijke vormgeving speciale aandacht is besteed. Het werk is in bijna vlekkeloos en vlot leesbaar Nederlands geschreven. De illustratie is spaarzaam en functioneel, zodat de lezer niet wordt afgeleid van de tekst. De bladspiegel is rustig en duidelijk, de band is fraai en stevig afgewerkt. De enkele onvolkomenheden die deze recensent misschien wat al te duidelijk in de verf heeft gezet, doen aan deze zeer positieve evaluatie zeker geen afbreuk. Vermelden we tenslotte nog dat begin 1985 al een tweede druk van dit boek verschenen is en dat de prijs ervan uitzonderlijk laag kon gehouden worden. N. GEIRNAERT |
|