Biekorf. Jaargang 85
(1985)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
De paters Augustijnen in OostendeBuiten hun kloosters in Brugge, Ieper, Hazebroek en Roeselare hebben de paters Augustijnen nog eeuwenlang een kleine vestiging gehad in Oostende. In de officiële geschiedschrijving der Augustijnen staat hierover niets te lezen. Het beroemde werk van pater Nicolaus de Tombeur, Provincia Belgica... (Leuven, 1727) dat alle ordeshuizen in de Belgische of Nederduitse provincie beschrijft, geeft nergens de naam Oostende opGa naar voetnoot(1).
In het vooruitzicht van de gedrukte uitgave van zijn Provincia Belgica in 1727 had pater de Tombeur reeds jaren voordien een meer uitvoerig handschrift samengesteld. Zijn gedrukt werk is een samenvatting van dit zesdelig handschrift. Het originele handschrift, dat vaak afwijkt van de gedrukte uitgave uit 1727, geeft wél enkele gegevens over de Augustijnen te OostendeGa naar voetnoot(2).
In Oostende verbleef een terminarius, dit is een pater die in de omgeving op bedeltocht trok en in ruil daarvoor preekte en hielp in de diensten van de parochiekerk.
In 1483 stierf in Oostende frater Angelus, terminarius Ostendanus, en in 1529 werd begonnen met de bouw van een nieuwe woning voor de terminarius in Oostende. Hij heette toen frater Petrus Bathe Hasselensis (van Hasselt). Het jaarlijks inkomen van de termijnpater werd er geschat op negen pond.
De hierboven aangehaalde details over de termijnpater in Oostende uit de Tombeurs handschrift, verwijzen naar een bron die pater de Tombeur in mei 1716 had ingezien toen hij in het Brugse klooster op bezoek kwam om er historische gegevens over dit klooster te verzamelen. Deze bron was het nu verdwenen handschrift van pater Judocus Reyngout († Brugge 1576), prior van het klooster in BruggeGa naar voetnoot(3). De Oos- | |
[pagina 189]
| |
tendse excerpten van de Tombeur gaan terug op Reyngouts kroniek, namelijk de folio's 135 en 185 verso. Zeer waarschijnlijk waren het dus paters uit het Brugse klooster die terminarius in Oostende waren.
In 1576-77, even voor de opkomst van het Calvinisme, benoemde Mgr. R. Drieux, bisschop van Brugge, een augustijnerpater van het Brugse klooster, Franciscus Cosyn, tot deservitor in OostendeGa naar voetnoot(4). Vermoedelijk heeft de bisschop de in Oostende wonende termijnpater een tijdje met zielzorg in Oostende belast.
Uit het archief van het generaal kapittel van zijn Orde diepte de Tombeur naderhand nog een notitie op over de Augustijnen in Oostende. Na het beleg dat in 1604 eindigde met de totale verwoesting van de stad, zijn ook de Augustijnen er teruggekeerd, want in 1662, bij een tussentijds generaal kapittel te Brussel, is er sprake van het huis van de terminarius in Oostende, habitatio Ostendana et Toucquiniensis (Le Touquet?). Beide termijnhuizen werden toevertrouwd aan de speciale zorg van de provinciaal. Het is ons niet bekend waar ergens in Oostende dit termijnhuis kan gestaan hebben.
De volgelingen van Sint-Augustinus met hun zwarte pij waren dus eeuwen lang in Oostende te zien en zullen er blijkbaar welbekende en welgekomen gasten geweest zijn. Talrijke Oostendenaren zijn binnengegaan bij de paters Augustijnen. De beroemdste onder hen was ongetwijfeld pater Jacobus Roudolf of Jacobus van Oostende, die een rol speelde aan het Hof van Filips de Goede, herhaalde malen provinciaal werd en in 1472 stierf te MechelenGa naar voetnoot(5). In 1446 werd deze pater Jacobus Roudolf zelfs, samen met een aantal andere paters Augustijnen, door de stad Oostende om raad en hulp gevraagd bij de uitvoering van waterwerings- en havenwerkenGa naar voetnoot(6).
Pater de Tombeur die alleen de officiële en de voornamere Augustijnse stichtingen in zijn gedrukte geschiedenis opnam, heeft het bescheiden hoofdstukje De habitatione Ostendana | |
[pagina 190]
| |
Ga naar voetnoot(7) uit zijn handschrift geen plaats gegund in zijn plechtstatige gedrukte Provincia Belgica.
Des te meer echter heeft pater Keelhoff, de historicus van de Brugse Augustijnen, de aanwezigheid van zijn Orde in Oostende willen benadrukken en zelfs overwaarderen! Hij schrijft immers dat de paters Oratorianen in 1656 te Oostende toekwamen om er middelbaar onderwijs te verstrekken, maar dat de Augustijnen al in 1662 deze taak overnamen. Hij vraagt zich toch af ‘si nos pères restérent longtemps à Ostende, et s'ils y avaient encore un collège en 1796’Ga naar voetnoot(8). Deze bewering is niet juist. De paters van het Oratorie hebben hun college in Oostende nooit afgestaan en hielden er stand tot in 1792. In 1796 bestond er in Oostende eigenlijk geen middelbaar onderwijs meer en dus zeker ook geen college van de AugustijnenGa naar voetnoot(9). In Oostende verbleef alleen één Augustijn, een termijnpater. Tot wanneer hij er woonde is nu niet meer te achterhalen, maar met de Beloken Tijd (1798-1800) zal hij wel voorgoed uit Oostende verdwenen zijn.
Het ligt voor de hand dat een eeuwenlange aanwezigheid van deze grote bedelorde, die ook inzake onderwijs een stevige faam bezat, in een kleine stad zoals Oostende toen was, niet onopgemerkt voorbijging. Nader onderzoek in lokale bronnen en in het Augustijns archief zal vermoedelijk een niet onbelangrijke voetnoot kunnen toevoegen aan de Augustijnse geschiedenis en zeker ook aan de historiografie van de Koningin der badsteden. l. van acker |
|