Waren er weinig Westvlaamse vondelingen?
In sommige steden was het te vondeling leggen van pasgeboren kinders in de 17de en de 18de eeuw een ware sociale plaag geworden. Er bestond zelfs een aparte en speciale administratie voor de vondelingen (vondelingenmeesters, momboirs, ‘cnaepen’, ‘vuylmemmen’, enz.) en het vondelingenarchief is vaak een omvangrijk en tot op heden te weinig geraadpleegd onderdeel van de archieven van de Openbare Onderstand, nu het O.C.M.W.
De stad Brussel plaatste bijna altijd zijn vondelingen uit in de omgeving van de stad bij voedstervaders op het platteland, die in de opvoeding van die kinderen nog een bijverdienste zagen. Alhoewel de mortaliteit onder vondelingen vrij hoog was (men spreekt wel eens van 40 percent), verbleven in 1707-08 in enkele kleinere Brabantse dorpen meer dan 100 vondelingen. In 1796 waren er ten zuiden van Brussel niet minder dan vijf gemeenten waarvan meer dan 10 percent van de totale bevolking uit Brusselse vondelingen bestond, en zelfs twee gemeenten (Alsemberg en Linkebeek) bereikten 15 percent!
De absolute cijfers zijn even indrukwekkend. In 1707-08 bedroeg het aantal geplaatste kinderen 1.063, om omstreeks 1796 op te lopen tot 2.664. Het archief van het O.C.M.W. te Brussel bevat dan ook meer dan 800 registers over het vondelingenwezen der stad Brussel (A. Clabots, De plaatsing van de Brusselse vondelingen op het plattelend, in Ons Heem 1984, blz. 53-64).
In de stad Leuven was het iets beter gesteld. In de periode 1720-1755 werden ‘slechts’ 433 kinderen te vinden gelegd. In de jaren 1745-49 ontdeden 91 Leuvenaars zich van hun pasgeboren kind (G. Van Houtte, Leuven in 1740, een krisisjaar, 1964, blz. 168-171).
De geschiedenis van deze beschamende sociale plaag werd veel te weinig onderzocht en in allerlei studies (demografische, genealogische en andere) werd met het voorkomen van vondelingen in het geheel geen rekening gehouden.
Biekorf is het enige Vlaams tijdschrift dat regelmatig aandacht schonk aan de vondelingen. De vaak potsierlijke en vindingrijke namen die aan gevonden kinderen werden gegeven, werden dikwijls verzameld en geïllustreerd met talrijke voorbeelden. Te beginnen in de jaargang 1914, enkele in de jaren 1920 tot en met 1934. Vooral sinds 1946 worden bijna ieder jaar vondelingennamen opgetekend. Maar dat is de buitenkant van de zaak. De materiële en morele ellende die achter dit grauwe probleem schuilgaat kon geen historicus bekoren om er zelfs maar een licentiaatsverhandeling aan te wijden.
Alleen voor Brugge kennen we exacte gegevens over de vondelingen dankzij de verhelderende en gedocumenteerde bladzijden die J. Geldhof schreef over de Brugse vondelingen in de 17de en de 18de eeuw (J. Geldhof, Pelgrims, Dulle Lieden en Vondelingen te Brugge, 1975, blz. 194-217).
Tussen 1608 en 1796 telde J. Geldhof 463 vondelingen in Brugge, dit is gemiddeld nog geen drie per jaar. In sommige decennia kwamen er