Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
Het stadhuis van Brugge en het landhuis van het Brugse vrije werden ook als hotel gebruikt.
| |
Openbare gebouwen als eet- en drankgelegenheid.Het is natuurlijk niet onbekend dat, zelfs tot nog in deze eeuw, een gemeentehuis vaak bestond uit één of een paar lokalen, ondergebracht in een herberg. De talrijke nog bestaande cafés ‘Oud Gemeentehuis’ of ‘Gemeentehuis’ herinneren hieraan. We associeren dit meestal met kleine gemeenten, maar in grotere gemeenten en ook in steden was het niet anders.
In een almanak van dezelfde drukker Martinus De Sloovere, de ‘Nieuwen Vermaekelijken Almanak’ voor het jaar 1785 stond onder de rubriek van de diligentie-diensten vermeld dat er op de reis van Brugge naar Menen halt werd gehouden ‘tot Torhout in het stadhuys en tot Rousselaere in het stadhuys, alwaer eenieder kan getracteerd worden ten civilen prijze’.
Bij de herbergen die in 1756 door het schepencollege van | |
[pagina 423]
| |
Blankenberge aan controle werden onderworpen, bevond zich eveneens het stadhuisGa naar voetnoot(1).
En in zijn dagboek vermeldt burgemeester Coppieters dat hij op 19 september 1788 te Veurne bij de concierge van het gemeentehuis een uitstekende maaltijd ging gebruikenGa naar voetnoot(2).
Dat er in de meeste, zoniet in alle gemeentehuizen een deel van het gebouw als café en restaurant werd uitgebaat door de huisbewaarder, lijdt geen twijfel. Het is alleen maar eventjes wennen voor ons, dat het eerbiedwaardig stadhuis van Brugge en het majestueuze landhuis van het Vrije hierop geen uitzondering maakten. Voor het bewaren van spijs en drank had men er alvast geen ruimtetekort: beide openbare gebouwen beschikten over zeer ruime gewelfde kelders. | |
Ook als hotels.De lijst van 1755 toont ons echter aan dat de horecafunctie in de beide Brugse prestigegebouwen niet beperkt bleef tot het serveren van spijs en drank: er werden ook kamers verhuurd.
Te oordelen naar het feit dat beide adressen bovenaan de lijst van 22 hotels werden vermeld, kan men veronderstellen dat ze zowat als de beste logiesgelegenheden werden beschouwd, of minstens als iets aparts.
Het verhuren van hotelkamers in gemeentehuizen was al evenmin een uitzondering. Het is weer burgemeester Coppieters die er een paar voorbeelden van geeft.
Op 16 september 1788 logeerde hij op het stadhuis van Sint-Omaars, waar hij voor de prijs van 1 Louis per nacht, drie ‘lits de maïtre’ en één ‘logement de domestique’ huurde. Op 18 september 1788 logeerde het gezelschap in de conciergerie van het stadhuis van DuinkerkeGa naar voetnoot(3).
In 1815 en vermoedelijk reeds veel vroeger, was het stadhuis van Roeselare door de concierge gebruikt als hotel en | |
[pagina 424]
| |
restaurant. In 1861 werd dit stadhuis nog openbaar verpacht om er een hotel in te houdenGa naar voetnoot(4).
Dit was het geval met het stadhuis van Maldegem, gekend als een ‘welgekalante en bekende auberge met schoone stallingen’Ga naar voetnoot(5). Hetzelfde gebeurde met het stadhuis van BlankenbergeGa naar voetnoot(6) en van Nieuwpoort. Van dit laatste werd gemeld dat het zeer gerieflijk was, voorzien van de nodige kamers en stallingen en bereikbaar door een grote ‘porte-cochère’Ga naar voetnoot(7). Ook in het gemeentehuis van Lichtervelde was een hostellerie gevestigdGa naar voetnoot(8).
Te Brugge was het eveneens de huisbewaarder die, als hoofd- of bijverdienste, een hotel uitbaatte in het openbaar gebouw waarvan hij de zorg had, meer bepaald in het stadhuis en het paleis van het Vrije. | |
In het stadhuis.We tasten in het duister over de omvang en de ligging van het hotel dat in het stadhuis werd uitgebaat.
De meest voor de hand liggende veronderstelling is dat de slaapkamers zich bevonden op de bovenverdiepingen van de twee vleugels die in 1603 en 1604 langs de reie werden bijgebouwd. De eerste herbergde op het gelijkvloers de ‘vierschaar’ (thans schepenkamer en gemeenteraadszaal) en de tweede de ‘thesaurie’ (thans kantoren van de stadsontvangerij)Ga naar voetnoot(9). Daarboven bevonden zich ruimten die zeker als kamers konden worden ingericht.
De huisbewaarder had zijn vertrekken in het middenhuis, gelegen langs de Blinde Ezelstraat, in 1544 door Christiaan Sixdeniers aangebouwd. In deze vleugel bevond zich een kapel: de huisbewaarder fungeerde tevens als koster.
Er was ook een keuken: men had een keukenpiet in vaste | |
[pagina 425]
| |
stadsdienst. Daarnaast bevonden zich de lokalen die hoogstwaarschijnlijk door de huisbewaarder, ook kastelein genoemd, als gelagzaal en restaurant werden aangewendGa naar voetnoot(10).
Nog in 1849 was de conciergerie in deze ruimten gevestigd en beschikte er over verscheiden kamers (thans het kabinet van de stadssecretaris met twee aanpalende burelen) en over een open koer (thans de met een glazen plafond overdekte deurwaarderskamer)Ga naar voetnoot(11).
Het is dus waarschijnlijk dat in deze lokalen zich ook in de 18de eeuw, en wellicht veel vroeger, naast de keuken, de gelagzaal en het restaurant bevonden. Op de binnenkoer mondde een spiltrap uit, die toegang verschafte tot die belétage-verdieping vanuit de gelijkvloerse lokalen die men via de Blinde Ezelstraat binnenstapte. Privé-vertrekken kon de huisbewaarder hebben op de erboven gelegen verdieping (thans secretarie).
Men kan zich dan ook voorstellen dat de klanten voor het hotel zich aanboden langs de Blinde Ezelstraat, waar zij onmiddellijk rechts een ontvangstlokaal aantroffen (thans kabinet van de stadsontvanger) en de paardenstallen (thans fietsenbergplaats, waar nog de elementen van de vroegere stallen zichtbaar zijn). Via de spiltrap trokken ze vervolgens naar de bel-etage om er te eten en later werden ze langs een tweede trap naar de slaapvertrekken begeleid. Zo kon de hotelaktiviteit afgescheiden blijven van de representatieve overheidslokalen.
Dit zal allemaal nog verder onderzoek vragen, maar we zullen waarschijnlijk niet ver naast de werkelijkheid zijn. | |
In het ‘Landhuis van den Vrijen’.Het Paleis van het Vrije, in 1722-27 voor een groot gedeelte grondig verbouwd en vernieuwd, beschikte ongetwijfeld over voldoende ruimte, zeker op de verdiepingen en op de zolders om er kamers ter beschikking te kunnen houden. Het is niet uitgesloten dat de hotelactiviteit ook hier in de achtergebouwen geconcentreerd was, en o.m. in het gebouw dat in 1608 | |
[pagina 426]
| |
was opgetrokken op de hoek van de Blinde Ezelstraat en de reie, achter de gebouwen van de Civiele Griffie.
Het rechtsgebied van het Brugse Vrije was zeer uitgestrekt en wie naar Brugge moest optrekken vanuit Zeeland, Noord-Frankrijk of elders, om er zijn ambt uit te oefenen of ook om er als querulant of beklaagde te verschijnen moest meestal noodgedwongen te Brugge overnachten. Hij kon dit dus in het ambtelijk gebouw zelf. | |
Einde van de hotel-activiteiten.Voor deze ‘privatisering van een openbaar gebouw’, zoals we dit in ons huidig jargon zouden uitdrukken, kennen we wat betreft het Paleis van het Vrije de terminus ad quem: 1784, en de naam van degene die een einde aan dit privé-gebruik stelde: keizer Jozef II. Wie anders!
Op last van de hogere overheid werd immers in datum van 7 juni 1784 een nieuw reglement opgesteld voor de administratie van het Brugse Vrije. In artikel XVIII werd uitgebreid over de rechten en plichten van de huisbewaarder gehandeldGa naar voetnoot(12).
Als gevolg hiervan werd een nieuw contract opgesteld en begin februari 1785 door de huisbewaarder Joseph Druart (1732-1797) aanvaard en ondertekend.
Voortaan was het hem verboden nog spijs en drank te serveren, behalve voor maaltijden en feestelijkheden die door het magistraat werden aangerecht.
Hij mocht evenmin nog logement geven, tenzij aan degenen die er op instructie van hetzelfde magistraat gratis zouden verblijvenGa naar voetnoot(13).
Het landhuis van den Vrijen was van toen af geen hotel meer, althans niet voor betalende gasten. Het blijkt echter duidelijk dat de overnachtingsmogelijkheden aanwezig bleven, zeker voor de gezagdragers van het Brugse Vrije die voor hun zaken naar Brugge kwamen. Waarschijnlijk verdween de hotelfunctie in het stadhuis rond hetzelfde tijdstip, | |
[pagina 427]
| |
ingevolge dezelfde instructies van de hogere overheid. Maar ook daar bleven ongetwijfeld nog slaapkamers ter beschikking. | |
1795: opsluiting van gijzelaars.De wetenschap dat het landhuis van den Vrijen over slaapkamers beschikte, werpt een bijkomend licht op het verhaal van de aldaar in januari 1795 opgesloten gijzelaars.
Van de prominente inwoners van de stad die einde januari 1795 een paar dagen als gijzelaars in het landhuis werden opgesloten alvorens naar Frankrijk gedeporteerd te worden, moet men niet veronderstellen dat ze er in de ambtelijke vertrekken gelogeerd werden en er eventueel in de bijtende kou van het ogenblik, zonder enig slaap- of eetcomfort werden vastgehoudenGa naar voetnoot(14). Ze werden integendeel uitstekend verzorgd door de huisbewaarder, zijn echtgenote en hun personeel. De slaapkamers zullen andermaal goed van pas gekomen zijn en de keuken zal op volle toeren gedraaid hebben.
Eén van de gijzelaars, jonkheer Pieter de Melgar de Breydelaere (1742-1801) hield blijkbaar zo'n goede herinnering aan deze bange periode in zijn leven over, dat hij bij zijn overlijden 11 florijnen liet overmaken aan de weduwe van Joseph Druart, uit dankbaarheid voor de in 1795 verstrekte zorgenGa naar voetnoot(15). In het landhuis van den Vrijen had men trouwens in 1795 alleen de burgerlijke gijzelaars ingekwartierd. De geestelijken werden in het stadhuis ondergebracht, zodat mag worden aangenomen dat ook in dit gebouw de slaapkamers op het einde van de 18de eeuw nog steeds aanwezig warenGa naar voetnoot(16). | |
Nog veel vraagtekens.In ieder geval kan men uit de hier samengebrachte elementen besluiten dat het stadhuis van Brugge een echt hôtel- | |
[pagina 428]
| |
de-ville is geweest, en dat dit tevens voor het landhuis van het Brugse Vrije geldt. Met deze wetenschap voor ogen zullen misschien een aantal terloopse bemerkingen, die wellicht in eigentijdse auteurs of documenten voorkomen, beter begrijpelijk worden. Er blijven immers nog veel vraagtekens. Vanaf wanneer werden deze gebouwen gedeeltelijk als hotel gebruikt? Waar bevonden zich precies, in het stadhuis en in het Vrije, keuken, gelagzaal en slaapkamers? Hoeveel kamers waren er? Welke prijs werd er voor gevraagd? Welk soort cliënteel kwam er? Wie waren de opeenvolgende concierges? Woonden ze zelf, of woonde alleen hun personeel ter plaatse?
Het huisbewaarderschap was een officie met ambtstaks. Er zal wellicht enige aanduiding te vinden zijn in de belangrijkheid van de opbrengst van dit officie (ook van de onrechtstreekse inkomsten) indien men het bedrag van de ambtstaks vergelijkt met die van andere officies.
De huisbewaarders kregen voor de uitoefening van hun officie een jaarwedde of vergoeding. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze beïnvloed werd door het feit dat de huisbewaarder als hoofd- of bijverdienste een hotel beheerde, in gebouwen die aan de stad, respectievelijk aan het Vrije toebehoorden. Wellicht kan ook enige aanduiding te vinden zijn in de waarschijnlijke verhoging van de vergoeding vanaf het ogenblik dat het drijven van het hotel werd verbodenGa naar voetnoot(17).
Alvast een afzonderlijk hoofdstukje in de geschiedenis van beide Brugse monumenten.
a. van den abeele |
|