Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| ||||||
Vreemde vogels op bedeltocht in VlaanderenDe driestheid van de Turkse zeerovers is maar verminderd toen Algiers in 1816 werd gebombardeerd en is definitief verdwenen toen de Fransen in 1830 het hele land onderwierpen als een Franse kolonie.
De grote tijd van zeeroverij en slavenhandel viel in de jaren 1600. In de eerste helft der jaren 1700 kwam de plaag al minder voor, ook al omdat vele Westerse landen erin slaagden akkoorden af te sluiten met de heersers van Noord Afrika. Steeds minder noorderlingen geraakten aldus in Turkse gevangenschap. Maar de Spanjaarden, Italianen en andere volken rond de Middellandse Zee bleven zoals voorheen blootgesteld aan de Turkse piraterij en slavernij.
De Vlaamse confrerieën van de Trinitariërs, die verder zoals in het verleden gelden inzamelden voor de bevrijding der christenslaven, moesten gedurende de laatste decennia der 18de eeuw nog zelden tussenkomen in de vrijkoping van hun eigen land- en geloofsgenoten. Des te meer werden ze nu bezocht door vreemde bedelaars afkomstig uit de landen rond de Middellandse Zee, die kwamen schooien voor hun gevangen familieleden. Die vreemden hebben vrij vlug de weg naar Vlaanderen gevonden en trokken om aalmoezen van de ene triniteitsconfrerie naar de andere.
Het Hof te Brussel schreef wel eens aanbevelingsbrieven uit en ook de nuntius of de bisschoppen leverden attesten af. In die jaren, de laatste helft van de jaren 1700, waren de giften aan deze vreemde vogels zo goed als de enige uitgaven die de Westvlaamse confrerieën effectief deden voor de vrijkoping van de slaven, waarvoor ze uiteindelijk toch opgericht waren.
De oudste vermelding van zulke bezoekers komt voor in Nieuwpoort. In de rekening van 1747-50 van de confrerie der Trinitariërs lezen we: Betaelt aen den heer Pastor om te geven aen eenen Prince van Arabien tot verlossen der christen slaeven twee ducaeten. | ||||||
[pagina 397]
| ||||||
Toen de confrerieën der H. Drievuldigheid op bevel van Maria-Theresia aangiften moesten indienen, werden terloops enkele gevallen vermeld waar aalmoezen aan buitenlanders staan geboekt in de laatste rekeningen vóór 1771, datum der aangifteGa naar voetnoot(1).
Zo te Nieuwkerke bij Kemmel: den 29sten january ghegeven aen Rubisson en Angelo Rebonilli van het hertoghdom tot Toscanen tot verlossynghe van slaeven 6-10-6 brabands; aen Joannes Baptista Stüren 3-5-0 brabands; aen Marc Antoine Caffera 6-10-6 brabands; aen Marc Antoine Ratpato ende Loretti 1-18-5 ryssels geldt; ghegeven als vooren by vyf andere persoonen ende niet bekent by den ord. tsaemen 38-8-0 ryssels geldt al het welcke ghegeven is gheweest uyt crachte van hunne brieven ofte patenten geemaneert van Syne Kon. Hoogheyd Carel van Lorreinen, hebbende alles gegeven geweest sedert den tyt van de cessie. De ‘vyf andere persoonen’ die we te Nieuwkerke op bedeltocht ontmoeten, zullen dezelfde zijn die opduiken in het archief van de slavenconfrerieën in Tielt en in Veurne.
De confrerie van Veurne deelde immers mee dat onlangs 5 tot 6 maal geldelijk was tussengekomen in afkopingen van vreemde slaven op vraag van de bisschop van Ieper en op voorspraak van de Koninklijke Hoogheid. Aan deze vreemden werd in Veurne ongeveer 200 pond geschonken.
Tielt gelegen in het bisdom Gent, kwam in 1770-71 ook tussen voor (dezelfde?) vijf mannen die brieven toonden van Karel van Lorreinen. Ze kregen er telkens drie pond groten.
In Dadizele waren er zo eveneens bezoekers geweest met brieven van de Koninklijke Hoogheid waarop de bisschop van Ieper ‘oock hadde verleent consent’: Dat sulcx noch was gebeurt in de maent april 1771 wanneer gecommen heeft een edele mevrauwe, wiens tonghe was afghesneden, soo haere medegheselle aen hem heer pastor hadde verclaert, de welcke alle de pennynghen alsdan ghenoten heeft. Evengoed in het bisdom Brugge ontmoeten we die vreemde bedelaars. De rekening van de confrerie van Staden over | ||||||
[pagina 398]
| ||||||
1768, die als bewijsstuk naar Gent werd meegezonden, bevat volgende giften aan drie vreemden, de enigen die dit jaar van de slavengelden in Staden profiteerdenGa naar voetnoot(2): Voorts gegeven uyt de middelen van het broederschap den 9en febr. 1768 aen de dochter van sekeren capitain Clarque ter hulpewaert van zijne verlossinghe ofte rantsoen ghevangen van d'Algiers commende op t versouck ende met opene brieven van hare Majesteyt ende giften vande respective bisschoppen, steden ende communiteyten inghevolge de respective zeghelen ghedruckt op eenen ghetoonden particulieren bouck, acht fransche croonen, doende 52-5-0. Wegens de centralisatie van enkele confrerieën uit het Ieperse waardoor deze al hun gelden moesten afdragen aan het bisdom, waar eerst kanunnik Goethals en daarna kanunnik Walwein deze sommen beheerde, zien we nu ook talrijke buitenlanders verschijnen in het bisdom te Ieper om er hun nood te klagen en aan aalmoezen te geraken. Ze werden er veelal bedacht met milde bijdragen.
Toen Jozef II in 1783 de confrerieën wilde ontbinden vroeg hij een omstandige opgave van de activiteiten der slavenconfrerieën en in het bijzonder hoe hun rekeningen er uitzagen | ||||||
[pagina 399]
| ||||||
in het jaar 1782. Kan. Walwein rapporteerde in zijn verslag de volgende giften voor rekening van vreemde gevangenenGa naar voetnoot(3): le 17 mars 1782 par ordre de Mgr. l'évêque d'Ypres à Jacques Goldini pour le rachat de ses frères captifs à Algers par acquit treize florins un sol et quatre deniers. De vele items die hierop volgen uit deze rekening staan op naam van de volgende vreemden:
De totale tussenkomst van het bisdom Ieper beliep de kapitale som van 1.778 gulden, maar daarin was eveneens de vrijkoping begrepen van Simon de Grave uit Ieper, die wellicht de laatste Vlaamse slaaf wasGa naar voetnoot(4).
Uit het bovenstaande blijkt voldoende dat er veel vreemde gasten op bedeltocht door Vlaanderen trokken; in amper acht maanden staan alleen al in Ieper in dit toevallig overzicht niet minder dan zes buitenlanders opgetekend.
Of die kleurrijke buitenlandse klanten, die zo van de ene pastorie naar de andere togen, allemaal ware gevallen waren van christenslaven, laten we in het midden. Het geval van Dadizele laat ons toe te twijfelen aan een aantal onder hen!
Wat wij er nu twee eeuwen later, ook mogen over denken, die vreemde vogels van diverse pluimage hebben in onze oude dorpen wat kleur en leven bijgebracht. Wellicht werden zij door onze voorouders met grote ogen nagekeken en zeker ook met veel compassie bejegend.
l. van acker. |
|