Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
De distributie van koolskampEen landelijke distributie is enigszins te vergelijken met een stedelijk kapittel van kanunniken, die dagelijks samenkomen om de kerkelijke getijden te zingen, maar dan op veel kleinere schaal; soms niet meer dan een drietal geestelijken en een koster, die op bepaalde dagen samen de Zeven Getijden zongen (metten, primen, tertsen, seksten, nonen, vespers, kompleten).
Zulke landelijke distributies verschijnen op het platteland pas in de priesterrijke jaren 1400, toen er zelfs op kleine parochies naast de pastoor twee of meer kapelanen verbleven. De 15de eeuw is in Vlaanderen de grote eeuw van de stichting en de bloei van de Zeven Getijden.
Een distributie was dus een stichting, die vergoedingen toekende, uitdeelde of distribueerde (vandaar de naam) aan enkele geestelijken, die regelmatig samen kwamen om de getijden te bidden of te zingen. De distributie is gaandeweg uitgegroeid tot een eigen, specifieke rechtspersoon, geheel afgescheiden en verschillend van het kerkpatrimonium of de pastorele goederen (de goederen en inkomsten gehecht aan een pastorie). Een distributie had eigen inkomsten, eigen verplichtingen en uitgaven.
De uitgaven betroffen de vergoedingen voor het zingen van de getijden, soms ook voor het honoreren van jaargetijden. De aanwezige geestelijken deelden dan in de distributie en ontvingen een vergoeding, zoals de stichtingen die waarborgdenGa naar voetnoot(1). De distributiegoederen werden beheerd door een ontvanger, die de inkomsten inde, de administratie waarnam, de uitbetalingen aan de geestelijken verzekerde en op gezette tijden rekening aflegde.
Tot hiertoe is maar weinig gepubliceerd over de landelijke distributies in onze strekenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 349]
| |
De distributie van Roeselare, met fundaties die dateerden uit de jaren 1300-1400, was voorwerp van een uitvoerige studieGa naar voetnoot(3). Op sommige ogenblikken in de 16de eeuw vervulde ze talrijke stichtingen, bezet op uitgestrekte goederen, en kende ze uitkeringen toe aan negen geestelijken die de getijden zongen en andere kerkelijke diensten volbrachten.
In zijn Geschiedenis van Pittem bespreekt V. Arickx beknopt de distributie van Pittem. Ze bestond al in 1470, bezat landerijen, tienden en renten en was verplicht tot talrijke jaargetijden. Ze bestond nog in de 18de eeuw en beschikte toen zelfs over een vrij aanzienlijk inkomenGa naar voetnoot(4).
Er waren eveneens distributies in TorhoutGa naar voetnoot(5), RuiseledeGa naar voetnoot(6) en PoperingeGa naar voetnoot(7) en de Zeven Getijden bestonden in de parochiekerken van Leffinge, Gistel, Damme, Oudenburg en op nog meer andere plaatsenGa naar voetnoot(8). Van de meeste lokaliteiten is echter met zekerheid geweten dat er nooit een distributie bestond, alhoewel er benevens de pastoor een residerende kapelaan en een koster fungeerden.
Wij vonden enkele gegevens over de distributie van Koolskamp, een kleine parochie met een eerder bescheiden distributie. Deze keine landelijke distributie bleef meer dan drie eeuwen bestaanGa naar voetnoot(9). | |
De stichtingsoorkondeVan vele distributies bestaat geen eigenlijke stichtingsoorkonde omdat de distributie een instelling was die stuk voor stuk werd opgebouwd naar gelang er fundaties bijkwamen, met de daaraan verbonden inkomsten, die het zingen van de | |
[pagina 350]
| |
Zeven Getijden of andere diensten oplegden. Van de distributie in Koolskamp is integendeel wel een stichtingsoorkonde bekend; wellicht werd de distributie er gesticht in één enkele keer. Het origineel is niet meer voorhanden, maar een groot stuk van de inhoud ervan is tot ons gekomen via een kopie van een kopie.
De bewaarde tekstGa naar voetnoot(10) is van de hand van Judocus Ghellinck, die te Koolskamp pastoor was van 1663 tot 1681. Pastoor Ghellinck heeft zijn kopie afgeschreven jeghen andere copie ghemaeckt ende onderteeckent by heer Gerlacus vander Schoot, pastor van Coolschamp, ende bevonden te accorderen. Pastoor Van der Schoot stond in Koolskamp van 1635 tot 1663.
Van der Schoot had zelf zijn tekst gekopieerd van een vorige kopie neergeschreven door Pieter Van der Haeghe, clerck ofte greffier van Coolscamp in het jaer 1610. Deze Pieter van der Haeghe was reeds in 1601 in Koolskamp toen hij de disrekening opsteldeGa naar voetnoot(11).
Volgens de woorden van pastoor Ghellinck had Pieter Van der Haeghe deze stichtingsoorkonde der distributie getrocken vuyt andere copie ghemaeckt ende onderteeckent by Pieter Coorne ende van de selve bevonden overeen te comen ende was onderteeckent Pr. van der Haeghe 1610 met seker merck. Pieter Coorne is vermoedelijk te identificeren met ene Pieter Coorne, die in 1549 kerkmeester van Koolskamp wasGa naar voetnoot(12).
De kopie van pastoor Ghellinck gaat dus feitelijk terug tot een tekst die in het midden der jaren 1500 voorhanden was in Koolskamp en in het bezit zal geweest zijn van Pieter Coorne als ontvanger van de distributie. Toen echter was deze tekst al bijna een eeuw oud. Het is goed mogelijk dat tussen het 15de-eeuwse origineel en de eerste beschikbare kopie van Coorne uit het midden der 16de eeuw, sommige bepalingen waren weggelaten of toegevoegd, ofwel dat intussen zelfs heel wat stipulaties uit de oorspronkelijke stichtingsakte gewijzigd werden. De oorkonde der distributie is niet gedateerd en breekt na | |
[pagina 351]
| |
de twaalfde paragraaf abrupt af. Er volgt geen slotformule of een datum achteraan de bewaarde kopie. Vermoedelijk bezitten we dus niet de gehele stichtingsoorkonde en heeft Coorne in zijn kopie het stuk weggelaten waarin ook de datering voorkwam. Wij kunnen ons immers moeilijk inbeelden dat in een zo plechtige en belangrijke akte als de stichting van een distributie de datum zou vergeten zijn. | |
Stichtingsdatum en stichtersDe oorkonde begint met de namen van de drie stichters. Het zijn meester Jacob van Baelberghe, pastoor van Koolskamp, heer Laureins Brulinc, kapelaan van Onze-Lieve-Vrouw en Jan Gillis, kapelaan van Sint-Jacob in Koolskamp.
Aangezien pastoor Jacob van Baelberghe, magister in artibus, in Koolskamp benoemd werd op 17 juli 1466Ga naar voetnoot(13), Laureins Brulinc de kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw bekwam op 18 juni 1467Ga naar voetnoot(14) en Jan Gillis die van Sint-Jacob op 9 juni 1467Ga naar voetnoot(15), moet de stichting der distributie waarbij ze samen optreden, te dateren zijn even na 18 juni 1467, de meest recente benoemingsdatum van de drie comparantenGa naar voetnoot(16).
In 1455 was Daneel van Baelberghe pastoor in KoolskampGa naar voetnoot(17). Hij stierf in 1466 en werd bijna onmiddellijk daarna opgevolgd door meester Jacob van BaelbergheGa naar voetnoot(18). De twee van Baelberghes zullen vermoedelijk dichte familie zijn van elkaar (broers, of oom en neef). De stichtingsoorkonde bevat bepalingen nopens een jaargetijde voor Daneel van Baelberghe. De initiatiefnemer tot oprichting van de Koolskampse distributie kan Jacob van Baelberghe zijn, die zekere testamentaire beschikkingen van zijn naamdrager en voorganger wilde uitvoeren en in de tijdens die jaren veel voorkomende | |
[pagina 352]
| |
distributie een goed middel zag om de laatste wil van zijn voorganger uit te voeren.
Terloops zij hier melding gemaakt van het feit dat ene pastoor van Baelberghe (Daneel of Jacob?) het zogeheten Sint-Maartensveldeke, gelegen tussen Koolskamp en Ardooie, aan de twee kerken van Ardooie en Koolskamp schonk, mits er op H. Drievuldigheidszondag processie werd gehouden waarin de geestelijkheid en de schepenbanken van beide dorpen aanwezig moesten zijnGa naar voetnoot(19). Waarschijnlijk hadden de van Baelberghes dus bezittingen in de streek en verkeerden zij financieel in de mogelijkheid een distributie te begiftigen met goederen die, zoals verder blijken zal, in de onmiddeliijke omgeving van Koolskamp gelegen waren.
Ook Laureins Brulinc had in Koolskamp voorgangersnaamdragers. Ene Laureins Brulinc was in 1455 kapelaan van Onze-Lieve-Vrouw in KoolskampGa naar voetnoot(20). De Laureins Brulinc die kapelaan werd van Onze-Lieve-Vrouw in 1467, volgde in die bediening een zekere Jacob Brulinc op. Deze laatste was kapelaan in Koolskamp geworden in 1460Ga naar voetnoot(21). Ook Jan Gillis, die in 1467 de kapelanij van Sint-Jacob verkreeg, volgde in deze functie een kapelaan op met alweer de naam Laureins BrulincGa naar voetnoot(22). Zodat we hier duidelijk voor ten minste drie Brulincs staan: twee Laureins' (oom en neef?) en Jacob.
Vermoedelijk waren de kapelanen Brulinc geboren en getogen Koolskampenaren. De familienaam Brudelinc-Brulinc komt in die jaren in Koolskamp en in de omgevingGa naar voetnoot(23) veel voor. Koolskampse Brulincs werden poorter in Brugge in | |
[pagina 353]
| |
1444, 1473 en 1495Ga naar voetnoot(24). De familie behoorde tot de welgestelden, want nog in 1554 vermeldt de lijst van oude jaargetijden ten laste van de dis van Koolskamp twee Brulincs: Adriaen Brulinc syn wyfs en de kinderen en Bertelmeus BrulincGa naar voetnoot(25). Een deel der oorspronkelijke dotatie der distributie kan dus eveneens voortkomen van de familie Brulinc. | |
Enkele bepalingen uit de stichtingsakteDe distributie is dus ontstaan uit een akkoord tussen de pastoor en de twee residerende kapelanen van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Jacob. Zij verbonden zichzelf en hun nakomers ertoe Zeven Getijden te onderhouden in de kerk van Koolskamp, doornix ordinantie, zoals het gebruikelijk was in het bisdom Doornik.
De getijden werden te Koolskamp maar gezongen vanaf aswoensdag tot en met de octaaf van H. Sacramentsdag, met uitzondering van dinsdag en woensdag in de pinksterweek:
beginnende opden aschwoensdag te matten tijden ghedurende totter vutte octave vande H. sacramente, vijtgesteken sdijsendaechs inder sinxen daeghen om de processie van puttem ende swoensdachs inder selver weke om de processie van coolscamp.
In hun distributie namen ze eveneens de koster mee:
met hemlieden treckende in dienste den costere van Coolscamp, bij alsoo dat hij hem daer toe voeghen wille te luidene ende te sijnghene in tijden ende wijlen alsoo behoort ende hier naer verclaert es. Ende waert bij alsoo dat hij hem daertoe niet voughen en wilde, moghen de voorschreven priesters hem verlaeten van sijnder distributie ende ghewinne, ende pooghen eenen anderen te vindene die hemlieden inde cause voorschreven dienen sal.
We laten weer de akte zelf aan het woord om de inwendige regeling te kennen van de distributie:
Item de selve priesters residentie doende ende in de selve prochie wonachtigh, sullen winnen te metten tijden elck acht penninghen, ende te priemtijden elck eenen penninck, te sexte eenen penninck, te messen vier penninghen, te vespertijt ende te completen buiten de vastene vier penninghen ende binnen den vastene te vesperen twee penninghen ende ter completen twee penninghen, ende die ter vesperen niet en sal ter complien niet winnen buijten de vastene ende den costere ofte clerck die hemlieden dienen ofte helpen sal die sal winnen soo veel als eenich | |
[pagina 354]
| |
van de priesters, behoudens dat elck dies ter matten tijde inde choor moet sijn voor gloria patri inden eersten psalme, ende inde choor blijven moet tot benedicamus ghesonghen es, ter hoochmesse binnen der epistelen ende daer blijven tot dat ite missa est ghesonghen es: ende soo wie verswijmen sal eenich van dien tijden ghedurende, omme hem ende sijne naercommers distributie alsoot voorseijt es te moghen winnen. Item smaendachs sdijsendaechs ende donderdaechs ferael den tijdt vooren verclaert, fereale daghen wesende als den hooghen outaer gheen messe en behoort en de ter cause vande cure vaeghe staet, soo sal de prochiepape messe singhen ofte doen singhen smaendachs requiem, sdisendaechs ende donderdaechs messe naer den tijdt en de sal van elcker messe hebben van de distributie goede iij s.p. ende iij d. over sijne distributie. Item den costere ofte clerck die de voorseyde priesters dienen sal, die sal luuden op fereale daeghen te mattene de cleene clocke eene poose ende dan pauseren: daer naer eene schelle een half vierendeel van eender heure ende dan pauseren, ende... die schellen te gadere acoorde ende consente van den ghenen die present staen sullen ghebeneficeert wesende kerckmr. noch prochiaenen geene kennisse daer in hebbende ende wilde iemant de contrarie doen bij regeur, contrancte, vrientschap, ofte andersins sullen de ghebeneficeerde residenten weeren bij iustitie op haeren eet.
Indien het gebeurde dat er in Koolskamp nog een kapelaan bijkwam, dan kon hij tot de bestaande distributie niet toetreden tenzij hij de distributie-inkomsten vermeerderde alsoo veele als hij jaerlijckx soude winnen ende dat eeuwelijck ende ervelijck ghedurende.
Er moest ook een ontvanger aangesteld worden om de goederen te beheren en ieders aandeel in de distributie uit te betalen. De aanwezigheden in de diensten werden blijkbaar bijgehouden door den voornoemden coster ofte clerck die de loodekens ghedeelt sal hebben.
De distributierekening werd ieder jaar door de ontvanger voorgelegd op bamis (1 oktober) in het bijzijn van twee van de notabelste persoonen van de prochie.
Item de selve ghebeneficeerde sullen stellen eenen goeden notabelen redelijcken man, die alle de goedinghen van de distributie ontfanghen ende innen sal ende verheuren ende verpachten ten bij sijne profijte ende oorbore van drie voorseijde ghebeneficeerde, van de welcke goedinghen den voorseijden ontfanghere betaelen sal de priesters naer den overgheven vanden voornoemden coster ofte clerck die de loodekens ghedeelt sal hebben, met welcke overghevene den ontfanghere voorseijt ghehouden sal sijn de selve ghebeneficeerde rekeninghe ende bewijs te | |
[pagina 355]
| |
doene een waerf tsiaers van alle het ontfanghen ende vutgheven angaende ende toebehoorende de distributie goedinghen, te weten te bamesse elck vulle iaer verleden sijnde: ter welcker voorschreven rekeninghe de voornoemde priesters sullen betrecken twee van de notabelste persoonen van de prochie, redelijck tot haer apetijte om dat sij weten souden den staet ende tregiment vander distributiegoeden, den voorschreve, priesters ende costere ofte clerck hebbende, dat elck verdient heeft. Ende het ghene dat in elcke jaere tontfanck vande distributie goedingen verwassen sal boven den vijtgheven, dat wert tresoor om dat men daer mede in toecommende tijden meer dienst coopen soude asloot verclaert es.
De overige bepalingen staan wat kriskras door mekaar, zonder veel logische volgorde. Er wordt o.m. voorzien dat er intussen ook parochiedienst kan gebeuren, zodat de distributieverplichtingen niet of maar gedeeltelijk werden volbracht.
Item noch sullen de voorseijde ghebeneficeerde singhen de seven ghetijden alle sondaghen ende mestdaghen, alle saterdaghe achternoene ende alle mesavonden achter noenen naer tinhouden doornixsche ordinentie, op sulcken loon ende winninghe in elcken ghetijde alsoot vooren verclaert es ende dat naer de doot van heer daneel van baelberghe. Item den prochiepape biechte hoorende inde kercke, ofte anders gheweest sijnde ter cause vander cure weghe, ofte buuten biechte hoorende ofte anders visiterende den coster mede gaende, sullen winnen haerlieder distributien. Ende alst soo ghevalt dat den capellaen ofte eenich van hemlieden messe dede binnen der selver commendatien ende oock eene messe van requiem waer af den prochiepape hebbe sal iiij s.p. over sijn ende de voorseijder capelanen, daer voor ooghen sijnde elck ij s.p. ende gheven een half pont wassen kerssen waer of de viere houcken vanden grave van Clare voorseijtGa naar voetnoot(26) endé eene voor het H. Sacrament, alsoo langhe als tvoorschreven officie ende messe gheduren sal.
Item sullen de voorseijde ghebeneficieerde ter eeren vande weerdighen godt ende allen heijlighen ende over de sielen van vader ende moeder van den voorschreven heere daneel op den heijlighen kerstdach inde kercke van coolscamp derthien provenen elck weert ij s.p. ende die gheven den aermen lieden vande prochie van coolscamp voorschreven. | |
[pagina 356]
| |
Deze laatste passus kan erop wijzen dat pastoor van Baelberghe een jaargetijde of een fundatie voor hem en zijn overleden ouders had bestemd ten voordele van een op te richten distributie. Ook de navolgende paragraaf wijst naar Daneel van Baelberghe:
Item soo sullen de voorseijde ghebeneficeerde van coolscamp over den voorseijden heere daneel alle jare stellen ende besorghen op den H. Paeschdach noch derthien provenen in de voorschreven kercke van coolscamp elcke provene weerdich sijnde ij s.p. ende die te deelene den aermen luijden van coolscamp voors., boven desen sullen de voornoemde ghebeneficeerde singhen vigilie met drie lessen ende commendatien.
Indien betwisting omtrent de distributie onder de drie priesters mocht ontstaan, dan moest het geschil worden voorgelegd aan de officialiteit van het bisdom Doornik. Een boete van 10 pond par. wordt voorzien, waarvan de helft den hove van doornicke, de andere helft de distributie ten goede komt.
Deze bepaling laat vermoeden dat de drie Koolskampse priesters niet zomaar een tijdelijke onderhandse overeenkomst op het oog hadden, maar dat alles ontstond met medeweten en goedvinden van het bisdom en de oprichting betrof van een instituut dat ook hun nakomers voor eeuwig zou binden.
De drie beneficianten treden collegiaal en gelijkberechtigd op. De regeling van de sleutels bewijst zulks:
Ende es te weten dat onder de priesters die nu present sijn es ghemaeckt een kistken met diversche sloten ende diversciie sleuters, daer inne dat ligghen ende rusten sullen alle de instrument, chaters ende brieven van de distributie goedinghen ende andere saecken voorseijt daerof dat den prochiepape sal draghen den eenen slotere en de den capellaen van onser vrouwe den anderen, den capellaen van sint jacob den derden daer present wesende, ende waert soo dat eenich van hemlieden absent waere soo sal den slotere van dien draghen eenen goeden ende notabelen man die de ghebeneficeerde daer toe idoon duneken sal. Item waert soo dat alle de ghebeneficeerde absent waren, soo sullen de voorseijde ghebeneficeerde kiesen moghen bij ghemeenen accoorde haerlieder stedehouders omme de voorseijde distributie te winnen of aldien dat sij daer toe ijdoon ende weerdich sijn.
Maar na deze bepaling breekt de tekst af. Er volgt geen datering, er is geen slotformule in dit reglement en er is geen opsomming van de ingebrachte goederen ten voordele van de nieuwe distributie. De latere kopieerders hebben blijkbaar | |
[pagina 357]
| |
(bij een of andere betwisting?) genoegen genomen met de aanhef en het corpus van de stichtingsakte waarin de uit te voeren verplichtingen staan beschreven. | |
De verdere lotgevallen van de distributieVan de verdere lotgevallen der Koolskampse distributie in de 15de en 16de eeuw is niets tot ons gekomen.
In 1566 worden stukken land in een Koolskamps renteboek beschreven metten oosten aende distrybutie lant; een ander perceel grensde metten oosten ande distrybutie van Coolscamp meeschGa naar voetnoot(27). Maar dat is ook alles wat we uit die tijden konden vinden!
Na de godsdienstige beroerten der 16de eeuw verbleven er in Koolskamp geen drie priesters meer. Een tijdlang was er zelfs geen eigen pastoor. Toen er begin 1600 weer een pastoor toekwam, waren er geen kapelanen meer. De kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw zat aanvankelijk meestal in handen van een niet-residerend kapelaan en die van Sint-Jacob had wel een (niet-residerend) titularis, maar de inkomsten waren verloren geraakt, zodat er op de duur geen kapelanen meer werden aangesteld en deze kapelanij geheel verviel.
Daarom werden de goederen van de distributie nu alleen beheerd door de pastoor, die benevens over die goederen nog het beheer waarnam van de zogeheten pastorele goederen. In de beginjaren bleef het patrimonium der distributie net afgescheiden van de goederen van de kerk en zelfs van de pastorele goederen. Uit 1614 dateert een opgave van de incompste vande cuure van Coolschamp mitsgrs. de incompste vande distributie der zelve prochieGa naar voetnoot(28). Tussen de eigen pastorele inkomsten (pastoriegebouw, tienden, gronden) staan volgende bezittingen uitdrukkelijk aangegeven als afhangend van de distributie:
Jooris de Lansheere die in pachte hout zestien bunders lants toebehoorende de distributie ghelegen tusschen pitthem ende thielt den pacht ingaende over teerste jaer van zesse voor tsjaers zuver ghelt 192 p.p. | |
[pagina 358]
| |
Joos Boechout die in pachte hout vyf bunders lants toebehoorende de zelve distributie den pacht ingaende barnesse 1615 ghelt jaerlix zuver ghelt 102 p.p.
michiel de Deckere die in pacht hout een stick lants toebehoorende de zelve distributie vuer teerste jaer van zesse verschenen bamesse 1614 11 p.p.
Jan Haese die in pacht hout twee sticken lants competeerende het een de cuere ende het ander de distributie voor 26 p.p. tsjaers verschenen bamesse als vooren voor een jaer 26 p.p.
In totaal bezat de distributie van Koolskamp dus ongeveer 23 bunders land (69 gemeten of 32 ha). De meeste landerijen lagen echter op Pittem.
Bij de bisschoppelijke visitatie door Mgr. Stoffels in 1624Ga naar voetnoot(29) wordt de distributie opgegeven met een inkomen van 30 p.gr. De koster ontving van de pastoor 7 p.gr. De distributieinkomsten waren in 1624 dus bijna even groot gelijk in de opgave van 1614.
In het visitatieverslag van Mgr. de Haudion op 17 september 1642 horen we opnieuw van de distributieGa naar voetnoot(30). De pastoor hield een register bij van de goederen. Hij zong het officie van de Zeven Getijden van aswoensdag tot en met de octaaf van sacramentsdag, en moest bovendien de vespers zingen iedere zondag, alsook op de dagen zoals bepaald in de fundatiebrief. De pastoor die dit verklaarde was pastoor Van der Schoot, dezelfde die de stichtingsbrief had gekopieerd en wel goed op de hoogte was van de verplichtingen der distributie.
In 1642 kreeg de koster 20 p.gr. (elders staat 18 p.) uit de distributie en Petrus Martin, kapelaan van Onze-Lieve-Vrouw, die sommige diensten in Koolskamp deed maar die in Ardooie woonde, ook 20 pond. De netto-inkomsten van de distributie beliepen bijgevolg 60 pond gr. (elk 20 p. aan pastoor, kapelaan en koster). De kapelaan van Sint-Jacob kreeg niets. In Koolskamp was er in de tweede helft van de jaren 1600 een onderpastoor. Hij was geen kapelaan van Onze-Lieve-Vrouw en trok niets uit de distributie.
De bezittingen stemmen in 1642 nagenoeg overeen met de opgave van 1614: twee hofsteden, de ene 40 gemeten groot | |
[pagina 359]
| |
met hoevegebouwen erop, waarvan 38 gemeten verpacht was, de andere een stuk land van 18 gemeten zonder gebouwen, dan nog 5 lijnen weideland en een akker van 5 lijnen.
De dekanale visitatie van 1749 bespreekt ook weer de distributieGa naar voetnoot(31). Ze bezat onder meer andere eigendommen ook ongeveer 36 gemeten land in Pittem. Pastoor en koster ontvingen uit de distributie elk 4 pond gr. per jaar. De distributielanden waren bezet met twee jaargetijden. Eén dezer jaargetijden was waarschijnlijk nog dit voor Daneel van Baelberghe; het andere kan het jaargetijde geweest zijn dat in de stichtingsoorkonde vermeld wordt als zijnde van ene Clare (Clara?)Ga naar voetnoot(32).
Vroeger, merkt de deken op, werd de distributie geschat op jaarlijks 45 pond gr. Onder pastoor Perneel (1711-1725) werden sommige landerijen, met toestemming van de bisschop van Brugge, in cijnspacht voor 30 jaar uitgegeven op voorwaarde dat ze zouden beplant worden met bomen en met huizen bebouwd. Maar de Zeven getijden werden in 1749 niet meer gezongen. | |
De amortisatieEen edict van Maria Theresia van 15 september 1753 legde het verbod op nieuwe kerkelijke instellingen op te richten en schreef voor aan. de bestaande kerkelijke instanties (dissen, kerkfabrieken, enz.) binnen de drie maanden hun onroerende goederen te verkopen, om zodoende de gronden uit de dode hand opnieuw in omloop te brengen. Men kon aan de maatregel ontsnappen mits een zwaar ‘amortisatiegeld’ in de schatkist te storten, het zogeheten ‘amortissement’. De nietgeamortiseerde goederen dienden in principe verkocht te worden, maar de opbrengst bleef in handen van de eigenaars die deze gelden bvb. op termijn konden beleggen.
Deze nogal radicale en antiklerikale maatregel bracht alvast mee dat alle kerkelijke goederen dienden aangegeven te worden bij een daartoe opgerichte Jointe, die vooral zetelde tussen 1753 en 1756. Voor Vlaanderen zetelde de Jointe in de Raad van Vlaanderen te GentGa naar voetnoot(33). | |
[pagina 360]
| |
De Koolskampse kerkelijke goederen werden stipt aangegeven, en ten gevolge van dit edict werden ook door de Koolskampse distributie enkele goederen verkocht. De opgave vermeldt de goederen competerende den heer pastor ende coster van Coolscamp, dit zijn de distributiegoederen. Want buiten de pastoor en de koster genoot niemand meer van de distributie. De kapelanen van Onze-Lieve-Vrouw verbleven in die jaren nooit meer in Koolskamp en konden dus niet meer delen van de distributie.
In 1753 bezat de Koolskampse distributie op Pittem een hoeve en vier stukken land, in Koolskamp vier stukken. De totale oppervlakte bedroeg iets meer dan 17 bundersGa naar voetnoot(34).
Hoeveel gronden er toen hiervan juist verkocht werden, is niet meer te achterhalen. Van slechts één eigendom is de verkoopakte bewaard. Het betrof een perceel grond in Koolskamp, publiek verkocht op 19 januari 1756 voor schepenen van het Paussche en het Vijversche, dat 16 pond gr. opbrachtGa naar voetnoot(35).
Een spoor van de overige verkopingen is nog te vinden in de afrekening tussen de erfgenamen van de Koolskampse overleden pastoor Petrus Augustinus de Vlamynck († 1761) en zijn opvolger pastoor Petrus de Clercq. Deze eindafrekening werd opgesteld in 1762 door Joannes de Mûelenaere, ontvanger van KoolskampGa naar voetnoot(36). Daarin staat te lezen dat de overleden pastoor heeft genoten van het slot rekenynghe van de vercochte non g'amortiseerde goederen gecompeteert hebbende de distributie der voorn. prochie bedraegende L. 57-14-9 gr., mits de andere helft competeert ende betaelt is aen den coster. Het gaat hier dus om een zeker aantal verkopingen van gronden die netto ongeveer 115 pond gr. opbracht. | |
De laatste decenniaWe moeten wachten tot in 1787, bij de aangifte van de kerkelijke bezittingen onder Jozef II, om weer een concrete opgave onder ogen te krijgen van wat nog overbleef van de vroegere distributiegoederen. | |
[pagina 361]
| |
Deze opgave is bewaard in het Algemeen Rijksarchief te BrusselGa naar voetnoot(37), maar er bestaat eveneens een klad of kopie van deze aangifte, uitsluitend voor wat de distributiegronden betreftGa naar voetnoot(38). De bezittingen der distributie konden dus in Koolskamp nog wel degelijk uit elkaar worden gehouden met de eigen pastorele goederen, maar in de officieel te Brussel ingediende aangifte van 1787 staan ze samen en door elkaar beschreven onder één titel: Pastorye der prochie van Coolscamp. De vermenging met de pastorele goederen was dus bijna een feit!
Het patrimonium van de distributie in de staat van 1787 omvat vier percelen onder Koolskamp en vijftien te Pittem. De totale oppervlakte was heel wat minder dan de vroegere aangiften of opgaven en bereikte iets meer dan 6 bunder. De overige vroegere bezittingen zullen dus ten offer zijn gevallen aan de amortisatiewetten van Maria Theresia.
Maar de distributie had in 1787 ook gelden uitgeleend. Augustinus de Rynck, kerkmeester, gold een personele obligatie van 114 pond 12 sch. gr. tegen een rentevoet van 4%, wat jaarlijks een intrest opbracht van 24 gulden. Het sterfhuis van Joannes Damman († 1781), koster van Koolskamp, was aan de distributie een kapitaal schuldig van 175 gulden uyt den fond derselve distributie.
De verkoopsom der distributiegoederen in 1753-56 en volgende jaren, werd dus vermoedelijk belegd in uitgeleende kapitalen aan koster Damman en kerkmeester de Rynck. Toevallig stemmen de bedragen inderdaad grosso modo overeen met wat we konden achterhalen over de opbrengst van de niet-geamortiseerde distributielanden (115 en 16 pond gr.).
Na de Franse Tijd is nergens meer sprake van de distributie. Wat er van de resterende goederen en kapitalen geworden is, konden we niet achterhalen. Wat overbleef zal dan waarschijnlijk terechtgekomen zijn in het patrimonium van de kerkfabriek van Sint-Martinus in Koolskamp.
Daarmee verdween een instelling die meer dan drie eeuwen in Koolskamp had bestaan. Op enkele schaarse vermeldingen na, het ze geen spoor na. l. van acker. |
|