De langzame verdwijning van de Sint-Donaas kathedraal
1799-1805
In zijn studie over de sloping van de kathedraal van St.-Donaas besloot Frederic Suys zijn historiek met de vermelding van de afbraakwerken van het pand, het kerkhof en het kapittelgebouw, die in 1801 werden uitgevoerd. Tevens gaf hij als illustratie een affiche die een openbare verkoping van puinmateriaal aankondigde op 13 juni 1803.Ga naar voetnoot(1)
Deze verkoping werd uitgevoerd op initiatief van de ontvanger van de Nationale Domeinen; de oorspronkelijke opkoper van de kathedraal, meester-timmerman Maeyens kwam er niet meer bij te pas.
Hiermee was echter de langzame doodstrijd van Brugges voormalige kathedraal niet ten einde.
Twee jaar later, op 17 juli 1805 werd de verkoop uit de hand aangekondigd van een groote partye mets-steenen, arduyn-steen, groote steenen voor boorden van kalsyde-wegen, tarrasGa naar voetnoot(2), enz. Wie hiervan wou kopen diende zich te wenden tot de toezichter, op de plaats van de afgebroken kerk.Ga naar voetnoot(3)
Nog enkele maanden nadien, op 4 november 1805 werd al het hout afkomstig van de kerk en dat nog steeds ter plekke lag, openbaar te koop gesteld. De aangeboden koopwaar bestond uit een groote partye hout, bestaande in eyke ende greyne balkenGa naar voetnoot(4), rebben, kepers ende planken, dienstig voor verscheyde werken, mitsgaeders eene groote partye oude braeke, alle voorskomende van het dak en de andere gebouwen behoorende aen gezeyde kerke. De verkoop gebeurde op last van de griffie van het Vredegerecht.Ga naar voetnoot(5)
Was niemand komen opdagen voor deze verkopingen? In ieder geval werd kort daarop opnieuw geadverteerd dat tegen redelijke prijs op de grond van de afgebroken kerk kon worden gekocht eene groote menigte steenen van allerhande vorm, mits een deel gehouwen granit en blauwen steen.Ga naar voetnoot(6)
En even later werd door de griffie van het Vredegerecht opnieuw een advertentie geplaatst nopens de verkoop van al het hout, identiek aan de vorige.Ga naar voetnoot(7)
Zes jaar na de aanvang van de afbraakwerken was men dus nog steeds niet klaar met de opruiming van het puin. Speelde de sterk gegroeide afkeer die zich tegenover opkopers van ‘zwart goed’ manifesteerde, hierbij wellicht een rol?
A. VAN DEN ABEELE