Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Pieter Pourbus' geschil met de glazenier Vincent Hermans, 1552-1553.In de indrukwekkende catalogus Pieter Pourbus, meester-schilder 1524-1584 (Brugge, 1984) wijdt auteur Paul Huvenne enkele regels (blz. 32 en 74) aan het geschil dat de jonge Pourbus in 1552 had met de glazenier Vincent Hermans. Pourbus-specialist Huvenne had deze kwestie al eerder, in 1981, behandeld als een ‘petite histoire’, waarin nochtans de renaissance-principes van de schilder tot uiting zouden zijn gekomenGa naar voetnoot(1). Het geschil draaide rond de betaling door glazenier Hermans van een door Pourbus geschilderd karton (‘patroon’) van een glasraam, bestemd voor het koor van het Brugse Annuntiatenklooster. Hermans, wiens werk al veel kritiek gekregen had, weigerde de door Pourbus gevraagde som uit te betalen, aangezien de schilder volgens hem te veel vroeg. De kwestie werd op 30 maart 1552 door Pourbus voor de Brugse schepenen aanhangig gemaakt.
Pourbus en Hermans waren contractueel overeengekomen dat er betaald zou worden per vierkante voet, meer bepaald 6 groten per voet. Bij de afwerking rees er echter een probleem: Hermans had geconstateerd ‘dat binnen den zelven patrone vele ijdele plecke was. onbeschildert ende onbewrocht’. Het ging m.a.w. om een typisch 16de-eeuws raam met een figuratieve kern in een veld van wit glas. Pourbus wilde betaald worden voor het hele patroon ‘mids dattet al maer een lichame ende stick en was’. Hermans van zijn kant wilde alleen maar het beschilderde gedeelte betalen. Pourbus stond er op, aldus Huvenne, betaald te worden ‘volgens het principe dat de inventie bepalend is voor het kunstwerk, niet de kwantiteit arbeid’Ga naar voetnoot(2). In 1981 al bestempelde P. Huvenne Pourbus' opvatting als één van de renaissance-principes van de schilder, waardoor hij in conflict kwam met de ambachtelijke georiënteerde glazenier HermansGa naar voetnoot(3). In de catalogus heet het dat | |
[pagina 255]
| |
het geschil ‘het milieu waarin de jonge Pourbus werkte typeert: het glasraam mocht er dan renaissancistisch uitzien, de mentaliteit waarin het tot stand kwam, was ambachtelijk middeleeuws’Ga naar voetnoot(4).
Zoals Huvenne opmerkt, verkreeg Pourbus op 6 april 1552, bij tussenvonnis dat Hermans in elk geval voor de geschilderde oppervlakte van het glasraam moest betalen. Daarmee was het proces echter niet ten einde: het ging slechts om een tussenvonnis. ‘Hoe de zaak beslecht werd is niet bekend’, schrijft HuvenneGa naar voetnoot(5). Het definitieve vonnis is nochtans wel bewaard. Door een merkwaardige nalatigheid van de vroegere Brugse stadsarchivaris L. Gilliodtsvan Severen bleef het enigszins verborgen voor kunsthistoriciGa naar voetnoot(6). In elk geval kreeg Pieter Pourbus op 17 juni 1553 volledige genoegdoening van de Brugse schepenen, Hermans moest met andere woorden de volledige geëiste som, 3 lb. 6d. gr., met interesten en proceskosten, aan Pourbus betalen. Uiteindelijk was dit niet zo verwonderlijk, aangezien Pourbus juridisch sterk in zijn schoenen stond. Zowel het tussenvonnis als het definitieve vonnis vermelden de costume dat ‘zoo wanneer tusschen een schildere ende een glazemaeckere eenich contract ghemaect wierde van patronen te maeckene ende die te betaelne bijden voet, de zelve te metene naer de langde ende breedde vande glazeveijnstere ende niet naer de grootte vanden patrone oft vande schilderie van diere’. Voorts wist Pourbus zich gesteund door deken en eed van het schildersambacht, aan wie hij het patroon wilde voorleggen, waartegen Hermans zich dan weer verzette.
Een en ander doet ons dan ook het beeld van de middeleeuwse mentaliteit waarin Pourbus met zijn renaissanceprincipes moest werken, enigszins nuanceren. In elk geval kreeg Pourbus wat hij vroeg. Of men hieruit kan afleiden dat de renaissance-opvattingen te Brugge in bredere kringen | |
[pagina 256]
| |
verspreid waren, laten we in het midden. Nog één opmerking tot slot: Pourbus kreeg voor zijn werk de som van 3 lb. 6d. gr. uitbetaald. Wij weten dat hij contractueel op 6d. gr. per voet recht had. Daardoor is ook de oppervlakte van het glasraam bekend: 121 vierkante voet. De Brugse voet bedroeg toen zowat 27,43 cmGa naar voetnoot(7). Het nu verloren glasraam besloeg dus ongeveer 9,10 vierkante meter.
n. geirnaert |
|