Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |||||||||||||||||
Het relikwie-tabernakel in de basiliek van het h.bloed te Brugge: een symboliek met dubbele bodem?De Edele Confrerie en ‘La Parfaite Egalit’ tussen 1765 en 1772.Het najaar van 1765 was wel een erg drukke periode voor de Brugse schepen Charles Lauwereyns de Roosendale de Diepenhede (1724-1789)Ga naar voetnoot(1).
Op 23 september 1765 hadden zijn confraters hem na een H. Geestmis verkozen tot proost van de Edele Confrerie van het Heilige BloedGa naar voetnoot(2) en in diezelfde maand had hij, in zijn hoedanigheid van achtbare meester van de Brugse loge ‘La Parfaite Egalité’ het patent aangevraagd dat er, korte tijd daarop, een officieel erkend vrijmetselaarsatelier zou van maken.Ga naar voetnoot(3)
Tijdens de volgende maanden kwam er in het herenhuis van Lauwereyns in de Kuipersstraat, veel volk over de vloer. De leden van de Edele Confrerie waren er te gast op 3 februari 1766 naar aanleiding van de overdracht van rekeningen en archief door de voorgaande proost, Antoine Triest.
En op 1 mei 1766 waren ze er weer, ditmaal voor de ‘wijnproevinge’ die naar jaarlijkse traditie door de proost werd aangeboden.Ga naar voetnoot(4)
Lauwereyns bleef proost van de Edele Confrerie tot 27 september 1766, datum waarop schepen van het Vrije Jan Veranneman de Gentbrugge de Watervliet (1733-1808) de opvolging nam. Lauwereyns bleef echter aktief lid van de Confrerie en was van 21 september 1767 tot september 1768 ‘oude zorger’, een soort ‘past president’ die mee de confrerie hielp besturen. Datzelfde jaar werd hij trouwens ook proost van een andere godsdienstige genootschap: de Edele Confrerie van O.L. Vrouw van den Drogen Boom.Ga naar voetnoot(5) | |||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||
In dezelfde periode was hij tevens zeer actief in loge-ver band: om de veertien dagen werden bijeenkomsten gehouden ten huizen Lauwereyns, en af en toe nam hij deel aan de activiteiten van de provinciale grootloge te Mons. In 1771 kwam de Provinciale Grootloge te Brugge bijeen.Ga naar voetnoot(6)
Lauwereyns was niet de enige die terzelfdertijde lid was van de Edele Confrerie van het H. Bloed en van ‘La Parfaite Egalité’. De schout van Brugge, Valentin de Stappens de Harnes (1713-1777) die proost werd van de Edele Confrerie voor de periode september 1769 tot september 1770, was in hetzelfde geval. En ook Jean-Joseph Veranneman was zeer waarschijnlijk logelid: hij werd althans als dusdanig vermeld in 1768 door de Vignoles, de vertegenwoordiger van de Engelse Grootloge in België.Ga naar voetnoot7
Dit betekent dat van september 1765 tot september 1767 en van september 1769 tot september 1770 de Edele Confrerie van het H. Bloed geleid werd door een proost die terzelfder tijd lid was van ‘La Parfaite Egalité’, terwijl tijdens prakisch gans de periode 1765-1772 logeleden in het bestuur van de confrerie zetelden.
Nog belangrijker wellicht is de vaststelling dat tijdens dezelfde periode heel wat logeleden hun intrede deden in de Edele Confrerie.
Van 1760 tot en met 1767 had men slechts drie confraters in de Edele Confrerie opgenomen. Het jaar 1768 wees duidelijk op een hernieuwd dynamisme: vijf nieuwe leden traden toe, waarvan twee tevens lid waren van ‘La Parfaite Egalité’: de Brugse raadsleden François de Tollenaere de Grammez (1734-1795) en Lievin de la Villette de la Hamayde (1742-1804). Een ander nieuw lid, Charles Walwein (1720-1794) was wellicht ook vrijmetselaar, althans indien het dezelfde was die in 1773 lid was van een loge te Leuven, waar hij vermeld werd als ‘initié à Bruges’.Ga naar voetnoot(8) Dit kan echter ook zijn neef en latere schoonzoon Charles Walwein (1754-1792) geweest zijn. | |||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||
In 1769 kwamen er opnieuw drie leden bij en één van hen was het logelid en Brugs gemeenteraadslid Pieter de Melgar (1742-1801). In 1770 werden weer drie leden opgenomen, onder wie de Brugse raadpensionaris Joseph d'Hooghe de la Gaugerie (1735-1795), lid van ‘La Parfaite Egalité’ en het Brugs gemeenteraadslid Philippe de Stappens de Harnes (1742-1784), zelf geen logelid maar zoon van schout Valentin de Stappens.Ga naar voetnoot(9) Elf nieuwe leden (waarvan vier of vijf ook vrijmetselaar waren) op drie jaar tijd, betekende voor een confrerie die zelden méér dan een 25-tal leden telde, wel een grondige aanvulling en vernieuwing. | |||||||||||||||||
Een zilveren tabernakel en kalvarieberg.Het was in deze periode van vernieuwd dynamisme dat de Edele Confrerie de beslissing nam een nieuw pronkstuk te laten maken voor de kapel: een tabernakel waarin de kostbare relikwie van het H. Bloed zou worden bewaard.
Volgens J. Gailliard werd deze beslissing genomen in 1767Ga naar voetnoot(10) hoewel we hieromtrent geen aanwijzingen vonden in het resolutieboek van de confrerie.
Het is in ieder geval zeker dat het tabernakel in 1769 werd uitgevoerdGa naar voetnoot11 en op 1 mei 1770 plechtig op het hoogaltaar werd geplaatst en ingewijd.Ga naar voetnoot(12)
In een tweede fase werd de Kalvarieberg met het grote kruis uitgevoerd. De schilder Jan Garemyn, die voor het hele kunstwerk drie ontwerpen had gemaaktGa naar voetnoot(13) tekende nog eens extra een model van de Golgotha op ware grootte: op 4 oktober 1770 werd het ter beoordeling bovenop het tabernakel geplaatst en goedgekeurd. (Ga naar voetnoot14) | |||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||
Het kunstwerk kwam klaar om op 1 mei 1772 te worden ingewijd en op 25 november 1772 werd een plechtige dankmis met groot muziek opgedragen voor alle gelovigen die hun bijdrage hadden geleverd voor het kunstwerk.Ga naar voetnoot(15)
Hoewel het ontwerp van Garemyn een Christus aan het kruis voorzag, en Ryelandt een apart bedrag van 38 ponden in zijn rekening opgaf voor ‘75 oncen eng. zilver voor de Christus aan het Kruis’ werd de Kalvarieberg zonder Christusbeeld opgeleverd. Pas in 1781 zou een door de zilversmid Karei Benninck gemaakt Christusbeeld het geheel komen vervolledigen.Ga naar voetnoot(16) | |||||||||||||||||
Beschrijving van tabernakel en KalvariebergHet zilveren tabernakel had de medewerking vereist van verschillende ambachtslui. Schrijnwerker Jacobus Van Caillie (of van Quaillie) had de houten structuur met schuivende deuren uitgevoerd, waarop Ryelandt het zilver had aangebracht. Jan Van Hecke had snijwerk gerealiseerd binnenin het tabernakel en Van den Bergh (of Borgh) had hierop bladgoud gelegd. Lodewijk Kokelare had een gordijn in rode damast gemaakt en geleverd, bestemd om het tabernakel te bedekken.Ga naar voetnoot(17)
De meeste aandacht bij dit Louis XV-kunstwerk gaat uiteraard naar de twee luiken van de toegangsdeur tot het tabernakel. Hierop staan de passie-instrumenten afgebeeld: de doornenkroon, de kruik met azijn, de nagels, de zwepen en folteringen. Alles in artistieke wanorde door mekaar gestrengeld, naar de mode van de tijd. Opvallend bevindt zich midden op de deurluiken de afbeelding van een perkament met de letters I.N.R.I.
Twee jaar later was het opnieuw Jacobus Van Caillie die het houtstructuur leverde voor de Kalvarieberg en was het meesterbeeldensnijder Jan Van Hecke die het snijwerk voor berg en kruis realiseerde, terwijl Lodelijk Kokelare opnieuw een gordijn in rode damast leverde. Het leeuweaandeel ging natuurlijk naar de zilversmid Ryelandt, die hiermee zijn laatste belangrijk kunstwerk realiseerde: enke- | |||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||
‘Project tot maeken van 't cruys op het tabernakel voor de Kercke van den H. Basilius, geseyt den H. Bloedt’ door Jan Garemyn. (1770) Volgende bemerkingen werden, waarschijnlijk als gevolg van de presentatie, op de tekening genoteerd:
‘- Den tytel boven op het cruys te stellen in drye taelen. - De verbeeltenisse soude wezen een rotse met de vier Evangelisten - Geen straelen aen het cruys te maeken.’ Onderaan staat vermeld: ‘'t model in 't groot op den autaer geplaceert dezen 4 October 1770’. (Archief Edele ConfrErie H. Bloed, Rekeningen J.B. Coppieters 1759-1772) | |||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||
le maanden later was hij overleden en was het zijn weduwe die het saldo van het ereloon ontving.Ga naar voetnoot(18)
Het groot zilveren kruis domineert een rocaille-heuvel, waarvan de traditionele symbolische voorstelling van de vier Evangelisten, de zogenaamde Tetramorph, integrerend deel uitmaakt. Onderaan vinden we links de stier (Lucas) en rechts de leeuw (Marcus), bovenaan links de engel (Mattheus) en rechts de arend (Johannes). Tegenaan de top van de heuvel en juist onder het kruis loopt een tekstband waarop geschreven staat: ‘et consummatum est’. Het tabernakel met de erop afgebeelde passie-instrumenten, de Kalvarieberg, het kruis en de vier evangelisten, brachten uiteraard niets nieuws bij voor wat betreft de gebruikelijke voorstellingen. Ze lagen volledig in de lijn van wat men in elke kerk, en a fortiori, in een kapel gewijd aan de herdenking van het Passieverhaal, mocht verwachten. En toch zat hier, zoals we aanstonds zullen suggereren, wellicht iets méér achter. | |||||||||||||||||
De symboliek rond het Heilig Bloed.Achtbare Meester Charles Lauwereyns was sedert 1753 lid van de Edele Confrerie van het H. Bloed en was dan ook sinds vele jaren vertrouwd met de symboliek die rond de relikwie van het Heilig Bloed van Christus gangbaar was evenals met de iconografie die het meest werd gebruikt.
De gekruisigde Christus stond hierbij natuurlijk centraal. De figuren van de Moeder Gods en van de Heilige Johannes, apostel en evangelist, sloten er nauw bij aan. De uitbeelding van de arend, symbool van St.-Jan, kwam niet zelden op liturgische voorwerpen voor. Maar wat aan ieder lid van de Edele Confrerie moest opvallen, was het veelvuldig voorstellen van de Pelikaan die a.h.w. het hoofdsymbool van de Edele Confrerie van het H. Bloed te Brugge was geworden. De Pelikaan die zich de borst openrijt om met eigen bloed zijn hongerende jongen te voeden, was al vele eeuwen het symbool van de Liefde, en meer bepaald van de Liefde van de Mensenzoon die zijn bloed | |||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||
gaf voor de redding van de Mensheid en was dan ook onvermijdelijk aanwezig in het heiligdom dat gebouwd was rond een schrijn dat het Bloed van de Verlosser bevatte.
Bij het binnentreden van de H. Bloedkapel via het monumentaal trapgebouw van Chrétien Sixdeniers (1529-34) stapten de leden onder het beeld van de Pelikaan met de hongerige jongen. In hun vergaderzaal konden ze bladeren in het ‘Parureboek’ dat kleurrijke tekeningen bevatte van confrerie-klederen uit vroeger eeuwen: op elk kleed werd het Pelikaan-symbool op artistieke wijze uitgebeeld.
Op de zilveren ‘pareer-platen’ en flambeeuwen voor de processies, op kelken en liturgische gewaden, op offerschalen en antependia en op een 18de-eeuwse zilveren staf kwam, als een waarachtig huismerk, telkens weer de pelikaan voor.Ga naar voetnoot(19)
Vooral ook kwam de Pelikaan als centraal motief voor op de reliekkoffer van het monumentaal reliekschrijn dat in 1614 door Jan Crabbé als een spectakulair kunstwerk was vervaardigd.Ga naar voetnoot(20)
Men kon er dus onmogelijk naast kijken: de Pelikaan was het voornaamste, om niet te zeggen het enige symbool van het Heilig Bloed en van de Edele Confrerie. | |||||||||||||||||
De Rozenkruisers.Nog meer dan andere gelovigen, verkeerden de leden van de Edele Confrerie van het H. Bloed dus in een midden waar de volledige symboliek en alle grafische voorstellingen toegespitst waren op het Passieverhaal en de Verlossing.
Het kruis op Golgotha, met Maria en Johannes (of de arend) stonden hierbij centraal, terwijl het algemeen gebruikt symbool van de pelikaan in het kader van de H. Bloedverering te Brugge tot een echt ‘huismerk’ - in hedendaagse termen zou men zeggen tot een ‘logo’ - was uitgegroeid. | |||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||
Met deze vaststelling voor ogen, keren we ons thans naar wat er omging in de vrijmetselarij van die tijd, en meer bepaald in de Franse en Frans-georienteerde loges.
Op het einde van de jaren vijftig was de rage van de ‘hoge graden’ in de Franse vrijmetselarij losgebroken. De loges die in de Oostenrijkse Nederlanden onder Franse obedientie stonden - en dit was het geval voor ‘La Parfaite Egalit’ - gingen hierop gretig in. Het is hier niet de plaats om de kleurrijke en romantische historiek van deze ‘hoge graden’ te ontwikkelen.Ga naar voetnoot(21) Het moge volstaan met er op te wijzen dat de hoogste van deze graden. die was van ‘Rose Croix’, waarvan de volledige titel luidde: ‘Très sage, très sublime, très parfait et très vénérable frère chevalier de l'Aigle et du Pélican, prince souverain Rose-Croix et Maçon parfait’.
Het bijzonder ritueel van deze graad was volledig doordrongen van christelijke symboliek, en volledig gewijd aan de dood en de verrijzenis van de Verlosser. De bijeenkomsten vereisten twee kamers: de eerste symboliseerde de Golgotha en de tweede het ledige graf van de Mensenzoon, als allegorie van zijn dood en zijn verrijzenis. De eerste kamer werd verlicht met 33 kaarsen, ter herinnering aan de 33 levensjaren van Jezus en op drie kolonnen stonden de woorden Geloof - Hoop - Liefde geschreven. Naar het Oosten gericht stond een altaar opgesteld, waarboven een grote transparant-tekening de Kalvarieberg weergaf. Boven op de driehoekige Golgotha stond ofwel een kubieksteen als symbool van de Verlosser in doodstrijd ofwel een kruis. Op de steen of op het kruis was een roos geschilderd, waarin de letter G. Onder de Kalvarieberg lagen de passie-instrumenten, gebroken en verspreid. En daaronder, het gescheurde doek van de Tempel. De Zeer Wijze Meester had vóór zich het Evangelieboek (niet de Bijbel), het kompas, de winkelhaak en de driehoek.
Boven de hoofden zweefde de afbeelding van een arend, symbool van Johannes de Evangelist, de grondlegger - | |||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||
volgens de esoterische tradities - van de Kerk der ‘ingewijden’.
Bij ieder intronisatie van een Rozenkruiser en op Witte Donderdag werd door de kapittels van Rozenkruisers een bijzonder ritueel gevolgd, geïnspireerd op het verhaal van het Laatste Avondmaal, en meer bepaald op de bijeenkomsten van de eerste christenen, zoals beschreven in de ‘Apologie van het Christendom’ van de heilige martelaar Justinus (? -165)Ga naar voetnoot(22)
Het centraal gedeelte van de Rozenkruisers-ceremonie verliep als volgt: ‘De Zeer Wijze Meester zegt: Almachtige Schepper van alle dingen, die in ieders noden voorziet, zegen het aardse voedsel dat we zullen nemen, dat het diene tot uw glorie en onze heiligmaking. Amen. Dan neemt hij het brood, breekt het, eet er van, geeft het door op zijn rechterhand en iedereen eet ervan. Het jongste lid geeft dan de beker met wijn aan, de Zeer Wijze Meester drinkt er uit en geeft hem door. Wanneer de beker bij hem terugkomt, giet hij de resterende wijn als zoenoffer in het vuur. De Zeer Wijze Meester zegt: Ter orde. Alle broeders stellen zich op volgens het teken van de Goede Herder, zij doen het hemels teken, de Zeer Wijze omhelst ze één voor één, hun zeggend: Vrede zij met u, en zij antwoorden: Amen’.Ga naar voetnoot(23)
In een ander ritueel van Rozenkruisers lezen we nog een bijkomende ceremonie: ‘De Meester neemt het blad waarop INRI geschreven staat, steekt er het vuur aan en legt het in de beker. Wanneer het opgebrand is zegt hij: Et consummatum est.’Ga naar voetnoot(24) In het ritueel dat in een handschrift van 1765 tot ons kwam, was het direct na de eedaflegging door de nieuwe confrater, dat de Meester deze Latijnse woorden uitsprak.
Er was ook nog een (niet-verplicht) eetmaal dat volgde: | |||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||
Ontwerp voor een ritueel tableau voor de hoge graad van Rozenkruiser (waterverfschilderij, omstreeks 1780, Verzameling Grootoosten der Nederlanden, Den Haag).
Het Rozenkruiser-ritueel was steeds gebaseerd op het Laatste Avondmaal en op het Lijdensverhaal. Het kende echter zeer talrijke varianten en ook een snelle evolutie. Oorspronkelijk van Lutherse inspiratie, werd het ritueel omgebogen in katholieke zin, om nadien allerhande esoterische, hermetische, cabalistische of alchimistische toevoegingen te krijgen. Het hier voorgestelde ontwerp heeft een alchimistische inslag: de drie driehoeken, de drie cirkels en de drie rechthoeken getuigen ervan. De christelijke symboliek en de voorstellingswijze beantwoordt in grote trekken aan de opstelling van het Garemyn-ontwerp. | |||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||
‘Men mag een geroosterd lam eten, maar het moet onversneden worden opgediend. Men snijdt kop en poten eraf en werpt ze in het vuur als zoenoffer’.Ga naar voetnoot(25)
De wachtwoorden van de Rozenkruisers kwamen natuurlijk ook uit de christelijke symboliek: I.N.R.I., Emmanuel en Pax Vobis. Terecht kon een maçonniek auteur uit de 18de eeuw schrijven: ‘Le Rose-Croix est la Religion catholique mise en grade’.Ga naar voetnoot(26)
Charles Lauwereyns was ‘Rose-Croix’. Pas was zijn loge officieel erkend, of een brief vertrok naar de provinciale grootmeester om de erkenning te vragen van de Rozenkruisergraad die hij verzekerde te bezitten. Het zou ons hier te ver leiden om op zijn verklaring in te gaan, omdat ze ons o.m. in de discussie zou voeren of Lauwereyns wellicht al heel wat jaren vóór 1765, te Brugge of elders in de vrijmetselarij geïnitieerd was.
Feit is dat hij begin 1766 verklaarde houder te zijn van de hoogste maçonnieke graad, en hij vanwege de Provinciale Grootloge van markies de Gages, hierover prompt erkenning kreeg. Hij reisde zelfs naar Mons om er in een kapittel van Rozenkruisers zijn intrede te doen. Hij was niet de enige: over de periode 1766-1770 klom nagenoeg de helft van de Brugse logebroeders op tot de graad van Rozenkruiser, wat in vergelijking met andere loges, een aanzienlijk aantal was.Ga naar voetnoot(27)
Het ceremonieel dat we hierboven beschreven hebben toont aan dat rond de Franse hoge raad van Rozenkruiser, een godsdienstige, duidelijk katholieke sfeer hing. Een gelovig en praktizerend man zoals Lauwereyns, moest er zich volledig in thuis voelen en het lidmaatschap van de Edele Confrerie van het Heilig Bloed en de kwaliteit van Rozenkruiser als twee complementaire aspecten van eenzelfde realiteit beschouwen.
Wanneer hij in de H. Bloedkapel ten allen kante het | |||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||
kruisbeeld en de pelikaan ontmoette, dan moest hem dit onvermijdelijk herinneren aan het ritueel schootsvel dat hij tijdens de Rozenkruisersbijeenkomsten droeg, en waarop het kruis met de roos en de pelikaan met zijn zeven jongen, de centraal uitgebeelde symbolen waren. Dezelfde pelikaan, die in het zilver geborduurd stond op de zwarte toga die Lauwereyns en zijn confraters droegen, wanneer zij het H. Bloed begeleidden.Ga naar voetnoot(28) | |||||||||||||||||
Toeval of niet?We hebben gepoogd de beschikbare elementen zo accuraat en objectief mogelijk naast en tegenover elkaar te plaatsen.
De meeste extreme conclusie hieruit zou kunnen zijn dat in de schoot van ‘La Parfaite Egalité’ een resolutie genomen werd teneinde de overige leden van de Edele Confrerie aldus te beïnvloeden dat een monument, op te richten ter ere van het Heilig Bloed, buiten hun weten meteen het duplicaat zou zijn van wat in de schoot van de Rozenkruisers-bijeenkomsten centraal stond. Een dergelijke beïnvloeding en uitvoering zou aan het op te richten monument een dubbele betekenis geven: de voor ieder christen vatbare betekenis van de Kruisiging en de Verlossing en voor de ‘ingewijden’ de bijkomende betekenis van de esoterische kennis in de Kerk van St.-Jan, waar het ‘verloren woord’ was teruggevonden.
In deze extreme veronderstelling, zouden de logebroeders de H. Bloedkapel a.h.w. tot logetempel omgevormd hebben. waar zij hun onderdanigheid aan de Rooms katholieke kerk en hun verbondenheid met de ‘geheime mysteries’ van een andere, elitaire en geheime ‘kerk’, in één adem konden belijden.
Bij gebrek aan enig document dat het tot stand komen van zo'n bewuste beslissing kan aantonen, moet deze uitleg natuurlijk een hypothese blijven.
Maar anderzijds is het parallellisme van de personen, van de data en van de ritussen en voorstellingswijzen, dermate opvallend dat een zekere beïnvloeding vanuit de loge | |||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||
op het confrerie-gebeuren toch een ruime mate van waarschijnlijkheid krijgt.
De Brugse Rozenkruisers beleefden, althans gedurende de eerste jaren van hun affiliatie, exalterende experimenten in de schoot van een geheimzinnige en geheime broederschap, die hun als het hoogtepunt van de maçonnieke organisatie werd voorgesteld. Hun werd geleerd dat zij de rechtstreekse opvolgers waren van de bouwers van de Salomonstempel en van de Tempeliers van Jacques de Molay. De geheimzinnigheid sprak de 18de-eeuwers sterk aan, en menig Rozenkruiser zal ervan gedroomd hebben een ‘grote ingewijde’ te worden, die alle mysteries van het leven zou kunnen doorgronden.
In deze optiek is het niet onwaarschijnlijk dat onze Brugse Rozenkruisers, en in de eerste plaats de invloedrijke Charles Lauwereyns, bij de bespreking van het te vervaardigen kunstwerk, suggesties deden aan hun collega's en aan ontwerper Jan Garemyn en zilversmid Frans Ryelandt, op basis van de symboliek en de figuratieve voorstellingen waarmee ze in loge-verband en precies in dezelfde tijdsperiode, vertrouwd waren geraakt.
Het Rozenkruisritueel was immers in grote mate niets anders dan een transpositie van de kerkelijke liturgie. De symbolen die er bij gebruikt werden, waren regelrecht uit de katholieke figuratie overgenomen en tot esoterische symbolen omgevormd. | |||||||||||||||||
Recapitulatie van de parallellismen.Bij de lezing van dit verhaal zal de lezer al begrepen hebben dat wij in het tot stand komen voor de H. Bloedkapel van het groot zilveren tabernakel met Kalvarieberg, een bepaalde invloed vanuit de loge en de Rozenkruisersgedachte vermoeden. Laten we even de opvallen parallellismen op een rijtje plaatsen.
| |||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||
Het moest hun dan ook niet moeilijk vallen om orthodoxe voorstellingen te doen aanvaarden, waarvan slechts | |||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||
ingewijden konden weten dat ze door een subtiele osmose met het Rozenkruisersritueel, een andere, of minstens een bijkomende inhoud hadden gekregen. Tabernakel en Kalvarieberg zoals in de H. Bloedkapel opgesteld, waren uitsluitend met traditionele christelijke symbolen versierd en alleen aan enkele minder traditionele wijzen van plaatsing of voorstelling kon men vermoeden dat de iconografie op nauwelijks merkbare wijze doorheen het prisma van de Rozenkruiserssymboliek was gerectifieerd.
We herhalen: het blijft een hypothese, want ondanks de toch wel troublante parallellismen, is het alles samen genomen toch ook niet onmogelijk dat hier helemaal niet naar bewuste of onbewuste beïnvloeding moet gezocht worden maar dat op natuurlijke en spontane wijze, identieke varianten van de traditionele symboliek, gelijktijdig aan bod kwamen in verschillende milieus.
Eén conclusie lijkt ons alvast zeker. Nergens wellicht was de voedingsbodem voor het gedijen van een ‘katholieke’ Rozenkruisersvrijmetselarij zó gunstig als in de schoot van de Edele Confrerie van het H. Bloed te Brugge. Het is dan ook niet verwonderlijk dat tijdens de korte tijdspanne van de door ‘La Parfaite Egalité’ te Brugge ontwikkelde logeactiviteit, duidelijke verbindingslijnen tussen deze logen en de Edele Confrerie liepen.
a. van den abeele |
|