Brugse beeldhouwkunst 1390-1430
De terugkeer van het Cornelisbeeld naar St.-Jan in maart 1984, werd aanleiding tot het organiseren van een voornamelijk didactische tentoonstelling mét Catalogus omtrent de restauratie van dit eind 14de eeuw daterende meesterwerk.
Het was meteen een gelegenheid om het vorsingswerk betreffende de nauwelijks bekende Brugse beeldhouwscholen voor te stellen. Hiermee wordt dan in de eerste plaats het onderzoek van Robert Didier bedoeld, die in de catalogus 34 pag. volschrijft met wat hij, na zijn bijdrage aan Deel I van de Keulse tentoonstelling Die Parler und der Schöne Stil, blz. 78-95, als meer dan hypothese alleen kan aanbrengen.
Onmiddellijk, het werd overigens zijn laatste boekbespreking, wees A. Viaene in Biekorf 1979, blz. 34, op de ‘meester van Bokel’ als Brugs meester en op de artistieke binding tussen de Brugse wereldmarkt en de Hanzesteden.
In de Catalogus gaat R. Didier niet alleen een reeks losstaande sculpturen als Brugs aanduiden (ook de schitterende albasten Pieta, 1440, Staatliche Museen, Berlijn), doch tevens daaruit de ontbrekende schakels halen om de door A. Van Euw in 1965 (in het Jaarboek van het Wallraf-Richarts Museum) gegroepeerde retabels - het zijn er nu reeds met zekerheid 13 - aan Brugge toe te schrijven. Ze bevinden zich in Nedersaksen, in Lüneburg, Karlsruhe, Hannover, Lübeck; ze worden gedateerd tussen 1380 en 1420.
De auteur toont hoe via een pre-Eyckiaanse stijl, aanleunend bij deze van Doornik en Parijs, met export naar Portugal en Duitsland in elk geval, ca. 1400 een Laat-Gotieke stijl ontstaat te Brugge met als kenmerken: een vloeiende soepelheid in de draperingen, een type-gezicht: goed gevleesd, krachtige structuur van de schedel, geaccentueerde kaakbeenderen, een dikke vorm van de hand met cilindervomige vingers, en kort uitstaand haar op de hoogte van de oren. Vanaf 1420 komt de Brugse school dan eerst onder invloed van Brussel (de Flémalle-richting); kort daarna (wat nog exacter moet kunnen worden gedateerd) van Jan Van Eyck, wiens invloed heel lang zal doorlopen. Een bijzonder revelerend en tot nieuwe studie aanzettend betoog. En een schitterende nieuwe sculptuur voor Brugge.
A. DE WITTE
R.H. MARIJNISSEN, H. LOBELLE, R. DIDIER, R. VAN NEVEL, L. KOCKAERT, Rond de restauratie van het 14e eeuwse Corneliusbeeld, 79 blz., Brugge 1984, III.