Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
De laatste grote Vlaamse slavenprocessiesEen van de meest ophefmakende en stoutste kapingen viel voor in de zomer van 1724 toen de ‘Keyserinne Elisabeth’, een schip van de Oostendse Compagnie onder het bevel van kapitein Joseph Geselle, in de monding van het Kanaal door Turkse zeerovers werd overvallen. Het schip had 100 bemanningsleden met 30 kanonnen aan boord. Ze stelden zich dapper te weer, maar na een verwoed gevecht waarin verscheidene doden vielen, werd het schip naar Algiers gesleept. Alle opvarenden stonden enkele dagen later als slaaf te koop op de markt in Algiers en de scheepsinhoud werd aangeslagen als oorlogsbuit.
De ‘Keyserinne Elisabeth’ was op terugtocht uit het Verre Oosten (China, Indië, Japan) en bracht een dure lading zeldzame koopwaren mee. De kaping verwekte grote opspraak en verslagenheid, niet het minst in de families van de gevangen bemanningsleden, die bijna uitsluitend bestond uit Zuidnederlanders, vooral Bruggelingen en Oostendenaren. Sindsdien zijn de Turkse kapers nooit meer zo ver doorgedrongen in de zee nabij onze kusten; voor onze streken was het waarschijnlijk de laatste grote zeeroverij waarmee massale gevangenneming gepaard ging.
Onmiddellijk werden door het keizerlijk Hof te Wenen onderhandelingen ingezet op het hoogste niveau, maar de Turken gedroegen zich buitengewoon stug en veeleisend. De paters Trinitariërs, specialisten in het negociëren en afkopen van christenslaven, hebben in deze zaak hun uiterste best gedaan om de Dey van Algiers tot inschikkelijkheid te bewegen. Ze riepen de bemiddeling in van de Franse legaat bij de Dey en financieel werden ze krachtig gesteund door de geldelijke bijdragen van talrijke confrerieën van Trinitariërs uit onze strekenGa naar voetnoot(1).
De eerste elf bemanningsleden van kapitein Geselle konden al in de zomer van 1725 ongemerkt worden meegesmokkeld in een grote groep van 42 slaven die door de Trinitariërs waren vrijgekocht. | |
[pagina 123]
| |
In het najaar ontscheepten deze slaven in Marseille om via Fontainebleau, waar ze begroet werden door de Franse koningin, in Brugge te arriveren. Intussen hadden ze reeds opgestapt in processies en stoeten in Aix, Avignon, Orange, Vienne, Lyon en Nevers, wat verscheidene weken in beslag had genomen.
In Vlaanderen begon nu een wekenlange tocht van de ene stad naar de andere, waar deze elf geketende slaven in stoet werden rondgeleid, zoals het toen de gewoonte was. Vele plaatselijke confrerieën hadden immers meegeholpen aan het bijeenbrengen van de enorme losprijs. Ze waren dan ook niet weinig fier de verloste slaven in hun stad en in hun kerk in processie in te halen, om zodoende hun medeburgers tot nieuwe giften te bewegen. De verblijfskosten van deze verloste gevangenen vielen ten laste van de confrerie die het initiatief nam om de groep bevrijde slaven uit te nodigen. Indien het archief van al deze confrerieën nog bewaard was, dan zouden we gemakkelijk de reisweg kunnen volgen die de elf mannen van kapitein Geselle in 1725 na hun vrijlating door Vlaanderen heen hebben afgelegd.
Voor Brugge is dit mogelijk omdat het archief van de confrerie van de Sint-Gilliskerk nog bewaard is. Zo weten we dat de slaven er in het najaar van 1725 in stoet of processie feestelijk in de Sint-Gilliskerk werden ingehaald. Het relaas hiervan is tot in detail af te leiden uit de bewaarde rekeningen uit die jaren van de confrerie in Sint-GillisGa naar voetnoot(2). Maar, bij ons weten, geven de gelijktijdige Brugse kronieken geen melding van deze processies.
Meer dan waarschijnlijk heeft ook de confrerie van Oostende ze toen plechtig ontvangen, aangezien er onder de eerste groep vijf Oostendenaars waren; maar enige beschrijving in kronieken uit 1725 of gelijktijdig archief waarin een slavenprocessie in Oostende vermeld staat, is niet te vinden. Veruit de meeste confrerieën van Trinitariërs uit onze gewesten, hebben al hun archief verloren.
Op 11 november 1725 werden de eerste slaven van kapitein Geselles schip ook in de Sint-Niklaaskerk te Veurne | |
[pagina 124]
| |
ingehaald. Het relaas staat te lezen in de voortgezette kroniek van Pauwel HeyndericxGa naar voetnoot(3). De onbekende auteur spreekt niet van elf, maar van twaalf slaven. Hij weidt uitvoerig uit over de inhoud van het gekaapte schip, bijzonderheden die hij wellicht rechtstreeks vernam van de slaven toen ze in Veurne kwamen. De tekst luidt als volgt: 1725 op den ii 9bre arriveerden tot veuren twalf christen slaeven met eenen broeder trinitaris (den vlamschen pater tot algiers synde overleden) van het retoirs schipGa naar voetnoot(4) van capitain geselle van Oostende; het welcke tot algiers op den 18en julij 1724 opgebracht was; ende geladen met 2.500 ballen caffé boonen van moca, 150 ballen morselijnenGa naar voetnoot(5), 120 cassen porselein, 3 saken met pouder gout, 130 cassen fyne costel(ycke) stoffen, een partye costel(ycke) gesteenten en snoeren, peirelen, etc. t'welcke sigh seer wel gediffindeert hadde tegen twee turkse roovers van algiers die seer wel bemant waren; des anderdaghs deede men op den autaer van de h. drijvuldigheijt die op het selve jaer opgemaekt was 's mergens ten 7 uren een syngende misse onder het luyden van de klocke en tot vreugt van een jder. Bij latere vrijkopingen van de bemanning van de ‘Keyserinne Elisabeth’ werden dan keer op keer opnieuw weer massale dankprocessies georganiseerd met de verloste slaven als grote blikvanger. Wij kunnen dit immers gemakkelijk volgen aan de hand van het omvangrijke archief der confrerie van de Trinitariërs in Sint-Gilliskerk te Brugge. Zo waren er in 1730 weer slaven van Geselle die te Brugge in stoet optrokken, eveneens in 1733, in 1735 en zo verder tot in 1737 te Brugge de laatste slaven ingehaald warenGa naar voetnoot(6).
Bij de vrijlating van nog eens elf slaven in 1735 ging in Oostende een ommegang uit waarin deze vrijgekochte slaven meestapten, wat nu toevallig wel door Jacobus Bowens, de Oostendse kroniekschrijver, als volgt wordt weergegevenGa naar voetnoot(7): | |
[pagina 125]
| |
Op den 14 December (1735) kwaemen alhier elf slaeven aen, het meeste deel Oostendenaers, zynde de laetste, de welke ten jaere 1724 by 't inkomen van het Canael door twee Algerynsche Zeeroovers met het schip van Kapiteyn Joseph de Geselle genomen en sedert dien aldaer in Slaevernye geweest waren. Veele van de zelve waeren sedert het jaer 1731 gelost geweest en 't huys gekomen, zynde allegaeder afgekogt geweest door het Broederschap der Alderheyligste Dryvuldigheid. Maar in Veurne is deze keer, in 1735 en in de andere jaren, niets bewaard nopens een processie. Ook niet in Nieuwpoort, Diksmuide, Poperinge of Duinkerke, waar even actieve triniteitsconfrerieën werkten en van waaruit enkele verloste slaven afkomstig warenGa naar voetnoot(8). Evenmin in Kortrijk, waarvan nochtans met zekerheid geweten is dat deze confrerie belangrijke sommen schonk tot vrijkoping van Geselles lotgenotenGa naar voetnoot(9). De Ieperse kronieken vermelden in de bedoelde jaren geen slavenprocessies, maar wel een paar in vroegere jaren (1692, 1700)Ga naar voetnoot(10).
Buiten het huidige West-Vlaanderen kunnen we nu en dan slavenstoeten van Geselles mannen aanwijzen. De pastoor van Oostende en de confrerie van Brugge hadden immers een ‘nationale’ actie op touw gezet tot vrijkoping van de gevangenen van dit schip.
In 1730 bijvoorbeeld werden twaalf verloste slaven rondgeleid in Antwerpen vanuit de Sint-Jacobskerk, zetel van de Antwerpse confrerie. Van Antwerpen kwamen ze in Sint-Niklaas (Waas), vergezeld van twee paters Trinitariërs. Ze werden ingehaald in deze stad met een indrukwekkende processie, kruis en vanen op kop, met de voltallige clerus en de burgerlijke overheid van Sint-Niklaas. In de hoofdkerk werd een plechtig Te Deum gezongen. 's Anderendaags werd gepreekt en de Mis De Trinitate uit dank opgedragen. Sint-Niklaas had een enorm bedrag bijeengezameld tot hun vrijkoping. | |
[pagina 126]
| |
De twaalf mannen werden verder begeleid naar Gent waar ze in de Sint-Jacobskerk met een identieke plechtigheid werden ontvangen en feestelijk in de stad rondtrokkenGa naar voetnoot(11). In Gent hadden slavenprocessies plaats in 1729, 1735 en 1736 en misschien nog in andere jaren, vermoedelijk met verloste manschappen van Geselles schip, want ook de confrerie van Gent, die de aartsconfrerie was in het bisdom Gent, had een buitengewone inspanning geleverd ten voordele van de mannen van GeselleGa naar voetnoot(12). In die tijden waren slavenstoeten in het geheel niet uitzonderlijk, zeker niet in de jaren 1600. Toen Geselles mannen vrijkwamen en in vele dankstoeten overal werden rondgeleid, gebeurde het nog vaak dat ook vreemde slaven, soms 10 à 20 man ineens, onder het geleide van één of meer paters Trinitariërs, door Brugge en andere Vlaamse steden trokken en ingehaald werden om dan verder te reizen naar Holland of Brabant, net zoals de mannen van Geselles schip door de Franse steden waren getrokkenGa naar voetnoot(13). Slavenoptochten waren dus zo ‘gewoon’ dat de meeste stedelijke kroniekschrijvers en annalisten er op de duur geen grote aandacht meer aan schonken in hun kronieken, waarin ze alleen de ‘merck-weerdighe’ gebeurtenissen voor het nageslacht vastlegden...
Kapitein Geselle zelf kwam pas vrij in 1729 en de laatste twee verloste slaven van de ‘Keyserinne Elisabeth’ zagen hun vaderland terug in 1737. In deze vrijkopingen hadden zelfs buitenlandse confrerieën (Rijsel) moeten meehelpen.
Eigenlijk was het de laatste grote vrijkoping die de Trinitariërs in onze streken moesten verrichten. Sinds 1737 zijn dus in onze steden geen massale stoeten of processies met talrijke verloste Vlaamse slaven meer rondgetrokken. De enkele afzonderlijke en geïsoleerde gevallen van vrijkoping die nu en dan nog voorvielen zouden steeds zeldzamer worden, om te eindigen in de jaren 1780 met de vrijkoping van de allerlaatste Vlaamse slaven. Deze slaven werden, de ene na de andere, wel ‘ingehaald’, maar de grote tijd van processies en kleurrijke stoeten met tientallen vrijgekochte sla- | |
[pagina 127]
| |
ven, geflankeerd door Trinitariërs, behoorde voorgoed tot het verleden. De avonturen van het schip van Geselle zijn nog lang en luid blijven naklinken in het geheugen van de tijdgenoten. Het zal wel geen toeval zijn dat juist in die enkele jaren van Geselles vrijkoping, bij ons nog twee nieuwe Trinitariërsconfrerieën werden opgericht (Nieuwkerke bij Kemmel 1731, Sint-Rijkers 1737), alhoewel de beste jaren van die broederschappen toen zeker al voorbij waren.
Ook in de literatuur en in de schilderkunst is deze spectaculaire gebeurtenis niet onopgemerkt voorbijgegaan, misschien wel omdat het juist de laatste grote kaping was die in onze zeeën voorvielGa naar voetnoot(14).
Al bij al heeft het geval van de ‘Keyserinne Elisabeth’ veel meer stof doen opwaaien dan de tientallen even dramatische kapingen uit de 17de eeuw, waarvan, wonder genoeg, in de historiografie en de kronieken maar weinig sporen en getuigenissen bewaard zijn gebleven. l. van acker. |
|