De Bruggeling Pieter Schoone maakte een ontwerp voor het bouwen van het rijksmuseum te Amsterdam
In 1863 richtte de Nederlandse regering een architectuurwedstrijd in met het oog op de oprichting van een Rijksmuseum dat te Amsterdam huisvesting zou bieden aan een belangrijke verzameling kunstwerken. Het imposante gebouw dat iedereen kent, werd in 1885 geopend en men wil de honderdste verjaardag ervan herdenken, o.m. met een tentoonstelling gewijd aan de ontwerpen die voor de wedstrijd werden ingediend.
Eén van de ingediende - en niet-uitgevoerde - ontwerpen bij het concours van 1863 kwam uit Brugge. Het werd ingeschreven onder het nummer 14, droeg als kenspreuk ‘Kunst baart roem’ en bestond uit vijf ontwerptekeningen. De auteur ervan bleek de Bruggeling Pieter Schoone te zijn.
Pieter Karel Schoone werd te Brugge geboren op 13 maart 1828 als zoon van de meester-metser Pieter Schoone († Brugge 23 mei 1841) en van Victoria De Meulenaere († Brugge 4 juli 1840), die woonden in de Cordouaniersstraat. Hij trad in het huwelijk op 14 september 1859 met Maria De Zutter (o Brugge 14 april 1827), dochter van de boomkweker François De Zutter te Brugge.
Het echtpaar had twee kinderen: Marie Thérèse (o 10 juli 1860) en Augusta Maria (o 17 oktober 1864). De huwelijksakte en de geboorteakten laten ons toe een paar van de familieleden en vrienden te kennen. Vooreerst twee broers van de echtgenote: Charles De Zutter, herbergier te Sint-Andries en Jean De Zutter, boomkweker. De broer van Pieter Schoone, Leopold, was meester-broodbakker en een neef, Charles De Graeve was meester-schilder. Het is wellicht bij deze oudere neef dat Schoone, wiens ouders vroegtijdig overleden waren, het schildersambacht aanleerde. Verder bleek hij ook nauw bevriend te zijn met de bekende lithograaf Jacques Petyt (1822-1871).
Pieter Schoone werd dus geen aannemer zoals zijn vader, maar meester-schilder. In 1860 woonde hij Zilverstraat D20-67 en in 1864 Noordzandstraat D20-75, (nadien nr. 11), adres waar hij tot aan zijn overlijden gehuisvest bleef.
Hij werd leerling aan de Academie voor Schone Kunsten te Brugge, blijkbaar nadat hij zich reeds als meester-schilder had gevestigd en reeds meerderjarig was. Tijdens het schooljaar 1850-51 kreeg hij een aanmoedigingsprijs voor schilderkunst en een eerste prijs voor ‘geschiedkundige samenstelling’.
Voor het overige heeft zijn loopbaan geen opmerkelijke sporen nagelaten. Men mag aannemen dat hij hoofdzakelijk meester-schilder was, het is onder deze ambachtelijke activiteit dat hij jaarlijks in de ‘Provinciale Wegwijzer’ werd genoteerd. Het kunstschilderen zal