Biekorf. Jaargang 84
(1984)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kostschool van Filip Verhoest te HandzameDe geboren Stadenaar Karel de Ceuninck schreef in Rond den Heerd, 1872 en 1873, zijn herinneringen neer aan de landelijke kostschool in het naburige Handzame, waar hij een stukje van zijn jongensleven had doorgebrachtGa naar voetnoot(1). De lezers van het genoemde Brugse ‘leer- en leesblad voor alle lieden’ kenden de man al langer als inzender van genietbare volkskundige artikeltjes, en sinds kort vooral als de auteur van de dorspmonografie Staden eertijds en hedendaags, in hetzelfde jaar 1872 verschenen als nr. XIII van de Bibliotheke Rond den HeerdGa naar voetnoot(2).
Karel de Ceuninck, geboren in 1835, moet vóór zijn tiende jaar daar te Handzame bij Verhoest op school hebben gelegen. Hij heeft de man dan ook maar helemaal op het einde van zijn loopbaan en leven († 1846) gekend, en kan hem dus enkel vanuit zijn kinderlijke ervaringswijze voor de geest roepen. Die onbevangen blik op meester en school waarborgt wel prettig lezen, en inspireerde de historicus Karel van Isacker tot een sfeervolle bladzijde in het eerste deel van zijn Land in de KeringGa naar voetnoot(3), maar via enkele andere andere bronnen kan de merkwaardige plattelandsonderwijzer gelukkig ook door een meer volwassen bril worden bekeken. We bedoelen vooreerst een aantekening in het liberale weekblad De Westvlaming op 13 maart 1875Ga naar voetnoot(4), en vervolgens een manuscript, 28 bladzijden machineschrift, nagelaten door wijlen broeder Renaat-Hubert de Puydt (broeder Elie-Victor) van de Maristen (Handzame 17 oktober 1901 - Roeselare | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 juli 1978). Deze doctor in de opvoedkunde, die functies heeft bekleed in de normaalschool te Aarlen en verder bijlessen gaf in Montreal, Brazilië, Rome en Johannesburg, heeft deze interessante studie over zijn dorpsgenoot Verhoest niet gepubliceerd. Ze werd ons ter hand gesteld door Karel de Busschere, rector bij de Maristen te Pittem. Niet zonder schroom benutten we deze bron, even rijp van oordeel als rijk aan kennisGa naar voetnoot(5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoeve en haar bewonersVerhoest zijn school lag aan de weg van Staden naar Handzamedorp, net over de Luikebeek, op het gehucht de Versendijk. ‘Een klein pachtgoedje, waarvan de huizing samengsteld is van eenen hoog-kamer in strooi gedekt en eene keuken versierd met een aanklad of neerdak. De voute of hoogkamer heeft twee kleene veisters in den zuiden. Eene deur bekroond met een opperlichtje, geeft al den oostgevel van de voute, uitgang op den landweg die loopt van de groote strate naar Hamersvelde. Aan den leemen westgevel staat eene strooien biekooi in den lochting’Ga naar voetnoot(6).
De eigenaar en bewoner, Filip Verhoest, zoon van Jan en Anna Theresia Packet, geboren in 1777, was als soldaat van Napoleon met een doorschoten arm teruggekeerd van de Slag bij Leipzig (16 tot 19 oktober 1813). Hij trouwde met Maria-Theresia van Raes, naaister en spinster, hield tot rond 1816 herberg op de Vierschaar, en opende nadien, na de dood van zijn ouders, in de hoeve op de Versendijk een school. Tot rond 1832 leerden zowel meisjes als jongens uit de buurt daar spellen, lezen, schrijven en rekenen. Dat veranderde rond het pasgenoemde jaar, toen de school een kostschool werd voor jongens alleen. Op de zolder werden toen dubbelbedden getimmerd, genoeg om veertig en zelfs meet thuisliggers overnachting te geven. De boeren van Hooglede, Gits, Staden, Zarren, Esen, Bovekerke en Edewalle stuurden er hun zoons naartoeGa naar voetnoot(7).
Toen Filip overschakelde op een kostschool was zijn zoon Jan, enig kind, ongeveer veertien jaar. Ofschoon sinds zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinderjaren mank als gevolg van een beenbreuk, kon hij zijn vader bijstaan als ondermeester, dit wil zeggen lesgever voor beginnelingen. Zo hielp de zoon met het manke been (en de fel gevreesde kruk) de vader met de kapotgeschoten arm. Onmisbaar was Jans stiefmoeder Barbara Blomme. Met meer dan veertig eters en slapers moet ze het zwaar hebben gehad. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karels kennismaking met de schoolToen de kleine Karel de Ceuninck van zijn vader vernam dat hij na de vakantie zou gaan thuisliggen bij Filip Verhoest, voelde hij niet al te veel geestdrift, maar ‘ik had nog liever daar te gaan als naar ievers el, van waar men eertijds doorgaans weêrkwam met den noordschen stier in 't lijf’, zo schrijft hij. ‘Moeder deed nog eenen molle-vellen broek maken, met een blauwen kiel en nog een paar kloeke tatse-schoenen, bij mijne dagelijksche kleeding. Babbetje, mijne zuster, breide van stonden aan dat de naalden gloeiden, om twee paar kousen en een paar zokken af te krijgen, tegen dat ik vertrekken moest. Voor mijn part 'k vlocht van 's morgens vroeg op de sponde van mijn bedde, aan top-pezen en andere snoeren, tot het verveerdigen van zweepen en sluitkoorden van schaverdijnen. 'k Zag moeder, op zekeren dag, een heiligdomken naaien in mijn onderlijf en overal de hoekskens van mijn veste opvullen met paaschnagel. 't School gaan en 't leeren in mijne geboorteplaats was gedaan. De Halve Geschriften, Julius Caesar, 't Leven van Sinte Godelieve, de Gulden A.B.C., enzGa naar voetnoot(8), bracht ik uit de dibbe school meê naar huis, en nadat zij een keer of tiene geschijverd hadden door de wind langs den weg, wierden zij 't huis op den kavebank geleid. 't En duurde geen veertien dagen of geheel het gebeurte wist, met kanten en abouten, waar dat ik ging gaan t' huis liggen. Mijne speelmakkers aanzagen mij als eenen halven advokaat, en preusch lijk een kat die nen derm sleept, en wilde ik met hen geen duikertje meer spelen. De lang voorzeide dag dat ik voor de eerste maal moeders pappot ging verlaten, rees eindelijk, gelijk al de andere, op. Van 't kraaien van den hane, stond de karre met de blauwe wijte reeds onder den grooten notelaar voor de deure. Vader en Naas, de peerdeknecht, droegen daarop eenen halven zak pataters, met twee bondels van de schoonste ameloozen. Moeder kwam uit den bakkeuken met een potje boter en een groot messeljoene brood, Babbetje volgde met twee schotels gerookt zwijnenvleesch. Dit al wierd op de karre opgesteken, met nog daarbij eenen splinter nieuwen kafzak en twee dikke spaansche sargien.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naas bracht moeder en zoon naar hun bestemming. Kareltje kreeg onderweg de nodige raadgevingen te horen: er stak in zijn beste jas een paternoster die hij niet mocht verliezen, zijn kam moest hij altijd wegbergen in zijn klompen of zijn schoenen, hij mocht hem zeker aan niemand uitlenen hij mocht ‘niet te veel slenzen in braambeiers of rapen’ en de zondagmorgen mocht hij niet vergeten een vers hemd aan te trekken. Nadien zou Karel zich van die reis naar zijn kostschool vooral herinneren dat Naas de paardeknecht bij het rijden langs de Luikebeek de hele tijd over de waterduivel was bezig geweest. ‘Zonder andere voorvallen van eenig bedied kwamen wij op den Verschen-dijk aan, rond den elf en half. De schooljongens kwamen den knok af gedokkerd, zo haast zij onze karre zagen, en volgden die al lankhalzen, tot dat zij aan den gevel van de schole stille viel.’ Het tafereel van de aankomst en de eerste kennismaking verdient onverkort te worden overgenomenGa naar voetnoot(9): ‘De eerste die uitkwam te Verhoestjes om ons te verwellekomen, was Zeune Jan, en dat al vringebeenen op zijne krukke. Ik zag terstond, van op de karre, dat hij er meer als een gebruik van maakte. Zij was immers aan 't onderste einde zwart en gedeeltelijk verbrand, van ermede in 't vier te koteren. In 't midden was zij min of meer plat gevreven, door het wetten van broodmes en ander halaam. Wat hij er nog meê dei, wist ik al, van zekere schooljongens vóór dat ik hem kende. Op Jans groetenisse, volgde eene radokkering van kloefen en omgeworpene banken op de vaute. 't Waren de t'huisliggers die achter het lezen van den Angelus met Meester Verhoest, de vauteveisters en de deur bestormden om te zien op strate wat dat er gaande was. Een ‘pst! stil! aan tafel!’ die daarop volgde, stelde order op de bovekamer en Moeder en ik, op het roepen van de vrouwe ‘komt maar in,’ trokken de keuken binnen. Vrouwe Verhoest, in hare slaapcornette en met eene dweelschorte aan, was bezig met pap te scheppen, in twee groote teelen; Jan, die ons volgde, greep de aardappels, die sutterden, van 't vier, en ging die uitpeuren aan de achterdeure. Om die verschillige werkzaamheden niet te stooren zetten wij ons bij den drijpekkel, op den bank, aan den lijs De vautedeure ging open en die van daar te voorschijn kwam, was Meester Verhoest. Traagzaam, op zijne zokken, en met een statig gelaat wenschte hij ons den goeden dag. Waarop hij aan de vrouwe vroeg achter zijne schoenen. Intusschen mijne Moeder nam het woord en zei: ‘Meester Verhoest, ik kom hier met een van mijne zoons om er een t'huisligger van te maken.’ ‘Goed zoo! Goed zoo! vrouwe Vernijpers’, was de antwoordde. ‘Kan hij al weg met het eene of 't andere in de boeken?’Ga naar voetnoot(10). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Bah! ja hij’, zei Moeder, ‘hij is opgeleerd in de dibbeschole en daarom is 't dat wij hem hier brengen.’ Moeder en zoon kregen de slaapzolder te zien. ‘Al die in de bovenste bedden slapen en mogen 's avonds niet vele drinken noch geen pap eten, om des nachts niet te moeten opstaan’, legde de vrouw des huizes uit. Wanneer alles op zijn plaats lag - ‘pak en zak’ op zolder, ‘pataters, boter en brood’ in de kelder en ‘de ameloozen aan de houtvimme’, keerde moeder terug naar huis met de belofte, dat de kleeene knape of de koeiwachter om de veertien dagen vers gerief zouden aanbrengen, en dat af en toe ook vader en moeder zelf eens op bezoek zouden komen. Kareltje keek de wagen na en verbeet zijn verdriet ‘om bij de andere t'huisliggers niet aanzien te zijn voor en taarteklaai en een bleter’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een schooldag‘Om de jongens 's morgens op te roepen en gebruikte men noch belle noch klabette; neen. 't Was nog eens Jan met zijne krikke die 't officie deed. Hij kwam dan al hinkepinken van ends-ent'ends den zolder geloopen, dat heel 't kot ervan daverde. Hier en daar sloeg hij een slag met zijne krikke op de bedden, dat het kletste; en als hij omleeg de leere was, rispte hij, voor 't laatste, zijn onmisselijk halaam door de sporten, van boven naar beneden’Ga naar voetnoot(11). De jongens gingen zich buiten wassen bij de pomp. Daarop volgde in de keuken het ontbijt, elk twee sneden brood en een schotel melkthee. Het brood was de ene keer wit, de andere keer bruin, of soms een soort messeljoen (masteluin) van rogge met wikken (vitsen), bonen of erwten erin gebakkenGa naar voetnoot(12). Intussen kwam nog een aantal jongens uit de nabije omgeving afgezakt. Rond half negen ('s winters tegen negenen) startten de lessen. Zoon Jan nam in de keuken de beginnelingen voor zijn rekening - de krutschole, zo werd dat genoemd - en vader Filip onderwees de meer gevorderden op de vaute. Over hun aanpak straks wat meer. Het middagmaal bestond meestal uit soep of pap, aardappelen met gerookt varkensvlees en wat brood. Wie in volle (of hele) tafel inwoonde moest zich tevreden stellen met wat de pot schafte, maar Kareltje de Ceuninck behoorde tot de gelukkige kostgangers in halve tafel. Het verschil beschrijft hijzelf. ‘Buiten pap en pataters die daar, om zoo te zeggen ook t'huis lagen, kwam er wel van tijd tot tijd op den geheelen tafel nog wat zwijnen spek; maar het was toch altijd wel bedeeld en afgelangd met rapen en anderen zwansel, zoodanig dat vele van de schooljongens, die daaraan zaten, meer als eens hunnen buik hoorden klutsen van dien rommel de pompel de pomp, pomp, pomp. Integendeel die van 't ouderlijk huis hunne spijze kregen, sneden, kerfden, breedden hunne stuiten, en spokten hunne pataters in 't vier, volgens lust en wille. Daarbij, gelijk de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeders altijd hunne kinders geern zien, en nog te meer als zij ervan verwijderd zijn, zoo stak de mijne altijd nog wat lekkers in den zak dien de koeiwachter of de kleene knape alle veertien dagen bracht.’ 's Namiddags volgde in de zomer weer ongeveer drie uren les, in de winter ongeveer twee. Bijna elke avond hielpen de kostgangers aardappelen schillen, en in het warme seizoen had ook ieder zijn taak in de tuin of op de akker, zoals het boerejongens past. De groep bracht de lange winteravonden door rond de haard. Een van de jongens las bij het licht van een raapolielamp enkele bladzijden voor uit een boek, er werd gekaart of gezongen, en er werd vooral geluisterd naar de verhalen van meester Verhoest. Zelfbeleefde avonturen uit zijn soldatentijd onder Napoleon, of de schurkestreken van de bende van Bakelant, die was terechtgesteld te Brugge in 1803, en verhalen over Bokkerijders Duitse Schapers, waterduivels, nachtmaren en kokmarenGa naar voetnoot(13). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spellen zonder letters en het cifergetalKarel de Ceuninck heeft tijdens zijn eerste schooldag de werkwijze van ondermeester Jan afgespied.
‘Jan steekt zijne krikke om hoog en vraagt: Hoe zoudt gij Mary-Anne spellen? Hierop antwoorden eenige van de meeste:
Ik en gij,
Dat is Mary,
En sause in de panne,
Dat is Mary-Anne.
Goed, zegt Jan. Nu een ander. Spelt eens Fluppe Lapeere. En 'k hoorde terstond:
Eene tang en een schuppe
Dat is Fluppe,
En een slot met een vleere
Is Fluppe Lapeere.
Wel, zegt Jan, let op! nog een ander. Spelt eens: Christiaantje Dewitte. Waarop geheel Jans krutschole riep:
Een henneke en een haantje
Dat is Christiaantje,
En een ketel met een kitte
Is Christiaantje Dewitte.
Hierachter sloeg Jan een keer met zijn krikke op de tafel en nadat alles stil was, zei hij half luide: Van dage moet gij leeren twee nieuwe woorden spellen, en die het eerst vindt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat na de school twee okkernoten krijgen voor belooning. Ah sa! let wel op!... 'k Zal u voor 't eerste woord den pap in de mond geven. Dat busselke daar niet verre van den grooten kronkel aan de luikebeke, is genaamd 't Heester. Zoekt nu een keer daarmee te leeren spellen: Meester Verhoest.
Hierop de jongens aan 't zoeken en 't probeeren tot dat er ten langen laatsten een zei:
Een haze in 't heester
Dat is meester.
Goed, zei Jan, maar nu het tweede?
De jongens weêrom aan 't zoeken, genoeg om erbij te zweeten. 't Wierd van langs om stiller. Buiten wat vezelinge tusschen de tanden, en hoorde men niet meer, en 'k geloove dat het geen eene voor dien keer en zou gevonden hebben, hadde 't niet geweest dat Hoedje Verhoest, die rond die tijd een brokke van eene verkoudheid had, aan 't hoesten ging in zijne schole op de vaute. Aanstonds roept er een jongen: 'k Heb het:
Een valling met een hoest
Dat is meester Verhoest.
't Was eene ware triomphe voor dezen die 't kwam te vinden; ook zag men hem jeukschoeren van blijdschap, als de andere schooljongens hem bekeeken!
Dat spellen zonder letters was hiermeê gedaan! 't Cifergetal leeren opzeggen volgde. Om zijne lesse te beginnen schreef Jan, op den lijs aan de deur, eenige cijfers. Toen moesten de schooljongens hen allen langs daar keeren en het getal, op de zelfste wijze als boven, te zoeken uitleggen. Daar ik maar dien keer in Jans klasse geweest en hebbe, en dat toen nog maer al buiten aan 't veister, waar ik den lijs met moeite kon zien, zoo is 't dat ik maar weinig van zijne maniere van ciferen en hebbe onthouden. Niettemin ziet hier een voorbeeld. Op den lijs stond het getal 123780.
Leest dat getal, zei Jan. Daarop hoorde ik verschillige jongens opzeggen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot hier Karel de Ceuninck. Omtrent het spellen-zonderletters wist broeder Renaat de Puydt aan het bovenstaande relaas iets toe te voegen dat eigenlijk onmisbaar is om te begrijpen waar men met zo'n vorm van onderwijs naartoe wilde. Wanneer de nieuwe tekst van vier versjes zo vaak was afgedreund dat iedereen hem van buiten kende, schreef de meester hem op het bord of op wat voor bord diende. Dit betekende dan de overstap van spellen zonder naar spellen met lettersGa naar voetnoot(14). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij vader Verhoest in de opperschoolNa die eerste dag van kennismaking kreeg Kareltje de Ceuninck zijn plaats op de vaute bij de oppermeester: ‘lang en mager, met eenen korten broek aan, waaruit twee beenen staken gelijk spellewerkstokken; kousen peper en zout; met eenen ouden grijsden hoed op het hoofd, om denwelken de kinders hem meest betitelden met den name van Hoedtje V'roest’Ga naar voetnoot(15). ‘Deze opperschool was bij de twintig voet lang en dertiene breed. Men ging erin met twee deuren. Eene al den keuken en eene al den gevel op strate. Al het licht wierd erop getrokken al den zuidkant, langs twee glaze veisterkens. De kant van het Noorden had eenen plakweeg min of meer met witsel overstreken en van ends en t'ends vol gekrabbeld met kleen of groot geschrift en alle slach van getallen. Al den kant van den keuken was een groote viersteê welkers houten standfijken meer dan half in stukken gekorven waren door het fikkelen van de jongens. Geheel de heerd was vol geslegen met nagels, om er des noods natte kiels, kousen en zokken aan te hangen. Daarnevens op eenen lederen stoel, getoorteld en met gareelnagels beslegen, zat Meester Verhoest, schrank met het een been over het ander. De schooljongens zaten op leege bankskens en schreeven, eenige op pakkelberden die rustten op hunne knie'n, andere op de tafel’. Verhoest verdeelde zijn leerlingen in drie of vier groepen volgens de graad van vordering, en dit zowel voor rekenen, lezen als schrijven. Leesboeken hadden de scholen in die tijd niet in voorraad, en onze landelijke kostschool van de Versendijk vormde op die regel geen uitzondering. De jongens brachten van thuis de van geslacht op geslacht overgeleverde en steeds weer herdrukte volksboeken mee en gaven ze aan elkaar door. De Ceuninck noemt Joseph de Droomer, de Historie van Pantekrul, Thiel Uilspiegel, de Boeren of Schapersalmanak, Reinaert de Vos, en we haalden al aan dat hij voordien te Staden in de ‘dibbeschool’ de Halve Geschriften, Julius Caesar, het Leven van Sinte Godelieve en de Gulden ABC had gelezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een keer per week kwam meneer pastoor catechismus geven. Hij bracht zijn hondje mee, en wie het beste antwoord gaf mocht buiten voor de deur voor dat Finetje zorgenGa naar voetnoot(16). De meester diende natuurlijk af en toe op te treden. ‘'k Zal u zeggen hoe hij te werke ging binst den winter’, vertelt Karel de Ceuninck. ‘Was er een schooljongen die ten ontijde klapte of iets anders uitstak, dat berispelijk was: Meester smeet hem een katseballeke toe, zeggende Pieter, Jan of Klaai, zoo hij heette, breng dat hier. Deze die het aanging, droeg de katseballe en moest ermeé blijven staan nevens zijnen Meester met opgesteken arm totdat een andere, door gelijke straffe, er hem van kwam verlossen. Aldus stond er nevens Meester Verhoest meest altijd eene soort van schildwacht, die noch vim noch vlerke en durfde roeren. Binst den zomer strafte hij als volgt. Nevenst hem stond eene seule vol water met daarop eene speitebusse van vlinderhout. Ging er ievers eene scholier buiten de schreve, Meester Verhoest gaf hem eene vreve met deze speut, zeggende: Kom, droog u alhier. De overtreder kwam dan bij zijn Meester staan met opgeheven arm en de speutebusse in de hand, tot dat hij eensgelijks ervan verlost wierd door de straffe van eenen anderen. Voor de leegaards, fooikaks, fokkedeis en andere van dat slach bestond er een ezelbank, die niet anders en was als eene gekruiste en geknobbelde pertse, waar zij zitten moesten’Ga naar voetnoot(17). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OostlandHet klinkt ongelooflijk dat vader en zoon tientallen kinderen onderwezen in twee aan elkaar palende plaasen waarvan er één, de keuken, tegelijk het domein van de vrouw des huizes was. Moeder Verhoest was begrijpelijkerwijze niet altijd zo welgeluimd dat de twee klassen mochten zingen, maar als het eens gebeurde, werd de vautedeur breed opengezet en dirigeerde jan met zijn kruk de hele samenzang. De meeste liederen waren zo eerbiedwaardig oud als de leesboeken waar we het daarnet over hadden. Zo bijvoorbeeld het toen veelgezongen uitwijkelingenlied uit de middeleeuwen:
Naar Oostland willen wij rijden,
Naar Oostland willen wij mee,
Al over die groene heiden,
Fris over die heiden
Daar is er een betere steê!
Op een avond in de winter haalde meester Filip een oud boek te voorschijn. Hij nam plaats aan de tafel bij de olielamp, las drie vier strofen van het pasgenoemde lied en zong het stil voor zich uit. Enkele jongens neurieden mee. De meester sloot het boek, en begon: ik zal u vanavond eens vertellen hoe de Duitse Schapers de weg naar onze streken hebben gevonden. Eeuwen geleden vertrokken van hier veel boerejongens naar het oosten, honderden mijlen ver, om er de heidegronden te ontginnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze vestigden er zich, de meesten in het zuiden van de Brandenburger Heide, tussen Berlijn en Leipzig, in de streek van Jutelborg en Wittenberg. Die streek en de heuvelkam die er doorheen loopt dragen nu nog de naam Fläming. Kort voor de slag van Leipzig, in 1813, lag ik daar met enkele vrienden bij boeren ingekwartierd. Die boeren wisten nog te vertellen, dat hun voorouders lang geleden uit Vlaanderen waren gekomen. De mensen zongen daar bovendien een lied dat goed geleek op wat ik u daarstraks heb voorgezongen. Mij stemde het verdrietig, omdat het me deed verlangen naar mijn moeder op de Versendijk. Klederdracht en manieren, ook de manier van vloeken, hadden er veel weg van wat we kennen van onze eigen mensen. De oude treklust van de Vlamingen bleef hen al die eeuwen in het bloed. Af en toe keerde iemand terug naar ons land, als schaapherder op een hoeve of op zoek naar een vrouw, en zo zijn de Duitse Schapers hier beland. Zo gaf meester Verhoest geschiedenisles, en de hele school zong 's anderendaags op de vaute en in de keuken:
Ja willecom willen we wezen,
Seer willecom willen we zijn,
Daar zullen wij avont en morgent
Fris over die heiden,
Nog drinken den koelen wijnGa naar voetnoot(18).
Als de meester Duitse Schapers ter sprake bracht, wisten de jongens goed waarover hij het had. Herders uit de Duitse gebieden verbleven tussen 1750 en 1850 in groten getale op de schaaphofsteden van West-Vlaanderen. Eigenlijk waren daar veel mensen uit de Nederlandse gewesten Brabant, Loon en Limburg bij, en die schapers stonden bekend om hun kennis en kundigheid, zelfs om hun toverkrachtGa naar voetnoot(19). Vooral die toverkracht bood vertelstof. Een oude schoolvriend van de Vuilpanne, die wel eens kwam avondstonden, vertelde de jongens de historie van de schaper die vermoeide oogsters een handje toestak bij het werk. Terwijl die mensen plat op de grond moesten liggen, met hun gezicht naar onder en hun ogen toe om niets te kunnen zien, maakte de schaper met zijn staf of makke vreemde tekens, waarop een menigte aardmannetjes uit de grond kwam. In een oogwenk hadden ze alles in schoven gebonden en op stuiken gezet. Eén vrouw had het afgespied, maar haar deel van het werk was dan ook onaangeroerd gebleven. Dit verhaal is van alle landen en tijden en de variaties zijn talloos. Ondermeester Jan geen zorg natuurlijk. Die zwaaide met zijn kruk en riep de jongens op om samen het lied van de Duitse Schaper te zingen, en allen zongen uit volle borst het lied, door jong en oud gekend:
'k Heb gehoord van over vele jaren
Dat er veel Duitse Schapers waren.
Rapsesie in de hermoesie,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kunst van de kuckelarieGa naar voetnoot(20)!
Van nacht- en kokmaren kende Verhoest natuurlijk de fijnste knepen. ‘Als ge wilt weten waar de mare is’, vertelde hij, ‘moet ge maar een mes nemen. Doe het open en leg het in een zakneusdoek. Plooi dan de zakneusdoek overhoeks in twee en rol hem toe. Raad vervolgens waar de mare mag zijn, en doe uw zakdoek open bij de twee hoekjes van het midden. Als het mes eruit rolt, is de mare waar ge geraden hebt. Blijft het mes in de zakdoek, dan hebt ge verkeerd geraden. Een middel om de mare te verjagen: als ge in uw bed gaat liggen, zet uw kloefen of uw schoenen met de toppen uitwaart’. Ge kunt denken dat de jongens die avond hun schoeisel met de toppen uitwaarts plaatsten, besluit Karel de CeuninckGa naar voetnoot(21). Hier een ander verhaal van meester Verhoest. ‘Er waren in Kempen- en Rijnland eens honderden zwarte luchtspoken, die 's nachts de mensen veel kwaad aandeden. Het waren de Bokkerijders. Op zekere nacht bestookten ze in het Noorden van de Kempen, ergens in de streek van Mol, een klooster van Witheren. Heel het gebouw daverde op zijn grondvesten, vreemd gedruis weergalmde door de gangen, deuren en vensters sprongen vanzelf open. Maar de paters bleven in de kapel en baden vuriger dan ooit. Opeens hoorden ze boven het klooster een afgrijselijk geschreeuw van pijn, en zware bokkepoten vielen naar beneden. In de Oostenrijkse tijd, vervolgde de meester, onder de regering van Maria Theresia, ontstonden er in de Kempen en het Rijnland roversbenden, die zichzelf bokkerijders noemden. Ze namen een bokkepoot tot zinnebeeld en plunderden, moordden en brandden in heel het oosten van het land. Ze waren met honderden en verplaatsten zich snel door en over alles van het ene dorp naar het andere, zodat de Kempenaren geloofden dat ze echt op bokken door de lucht vlogen. Daarom vreesden wij hier in Vlaanderen voor hun overkomst. Ze zijn door de Oostenrijkers uitgeroeid, maar we kregen later de Sanskulotten in hun plaats en de bende van Baekelant, en die waren niet beter’Ga naar voetnoot(22). Wanneer Karel de Ceuninck elders in Rond den Heerd schrijft dat hij als jongen veel van Duitse Schapers heeft horen vertellen, dan is het goed mogelijk dat die winteravonden bij meester Verhoest hem voor de geest stondenGa naar voetnoot(23). Niets zo doeltreffend tegen al dat huiveringwekkends als het gebed waarmee moeder Babbetje 's avond deuren en vensterluiken sloot: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik roep den Heiligen Geest binnen,
Ik jaag den duivel buiten,
En ga mijn deur en vensters sluiten.
Dat was een verkorte versie van het gebed dat in de streek algemeen gekend was, en dat ook Verhoest zijn jongens aanleerde:
Ik ga mijn deuren en vensters sluiten,
Mijn engel is binnen, de duivel is buiten.
Met de goede God wil ik rusten,
Bevrijd van kwade lusten,
En slapen onbevreesd
In de naam des Vaders, 's Zoons en 's Heiligen Geests.
Het gebeurde dat 's nachts onweer opstak. Dan ging de meester buiten het luchtruim peilen. Scheen de vlaag boven het huis te zullen komen, dan sloeg Jan met zijn kruk alarm op de zolder en al de thuisliggers spoedden zich naar beneden. Man en vrouw, zoon en kostgangers baden samen de rozenkrans rond een brandende gewijde kaars op de keukentafel. Hoe feller het bliksemde en hoe dreigender de wind huilde door de olmen tussen het huis en de beek, des te vuriger klonk het noodgebed, bij pozen afgewisseld met de voorlezing van het krachtig Evangelie van Sint-JanGa naar voetnoot(24). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wandelen en spelenDe meester trok graag op wandel met zijn jongens, soms voor een dag. Zoon Jan kreeg dan van een boer uit de omtrek een ezeltje mee. En de hele troep weer zingen:
Jan die zit daar zo plezant
Viva Jan, op zijnen ezel,
Jan zit daar zo plezant
Met zijn krukke al in zijn hand.
De tocht ging veelal langs de Luikebeke naar de Vuilpanne en de Hoge Scheure, en vandaar rechtsaf langs velden vol koolzaad, boekweit, rogge en klaver naar 's Graveneeke, een gehucht op een hoogte van 46 meter. De groep bleef daar de hele namiddag spelen. Iedereen wist uit de vertellingen van de meester hoe hier eertijds op het goed van de graven van Staden een reusachtige eik had gestaan, waaronder die gezagvoerders recht spraken en boosdoeners bestraften. Een andere keer ging het voor de hele dag over Houthulst naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Vrijbos, waar een bezoek werd gebracht aan het kasteel en het park van baron CassiersGa naar voetnoot(25). Terug nu naar Karel de Ceunincks herinneringen uit de laatste jaren van Filips loopbaan. ‘Was Meester streng in de school hij was meêgaande binst den speeltijd wel wetende dat de boge niet altijd en kan gespannen blijven en dat men, na wel gewrocht te hebben, eens ook wat mag vergeestigen. Daarom en liet hij niet van alle gelegentheden waar te nemen die binst het schooljaar voorenvallen, om de schoolkinders wat uit te rusten. Als de bie'n gemolken wierden trekteerde hij met meke; als men de oegst indei, gaf hij biompap; op sint Gregoris dag gaf hij prijzen te winnen in 't kalotespel, het bollen door de leere of het eike slaan. Daar er misschien maar weinig zijn die dat eerste spel kennen, zoo zal ik het in korte woorden uitleggen. Men maakt eenen rennekoker tuschen twee boomen of aan de spille van den notelaar. In de richting van den zwaai hangde men, tusschen twee pertsen, aan eene koorde, eene kalote ofte perruke in vlas, bestreken met zwartsel en sirope. In 't midden van de kalote zat er een kork. Die op den rennekoker gezwaaid wierd, moest, om prijs te behalen, het kork zoeken te grijpen met mond en tanden. Het zwartsel en de siroop maakten meer dan eenen blind vooraleer hij lukte. Andere spelen op gewonen tijd en misten er niet, binst het jaar. Zij kwamen op en waren daar, zoo 't nu nog gaat, al met eens, men weet niet hoe, net gelijk de zwaluwe en de bloksneppen toekomen. 't Was toppen, knikkeren, peuteren, zarre smijten, blinde kalle, katje duik, partinkelen, knodse slaan, schelle visch, jaren, Jesuke op het ezelke, houtepatouten en wat weet ik al! tot den ezel melken toe, dat nog het droefste van al is. Questie weet gij, lezer, hoe dit gaat? Hewel ziet hier. Twee groote kerels leggen eenen en denzelfsten bezemsteert op de schoer. Eene koord, string of band wordt daarover gesmeten met een oog aan 't een einde. Die nu wilt den ezel melken, steekt zijnen slinkerenvoet in die oog. Met de twee handen grijpt hij den string aan het ander einde; dan moet hij kunnen met den rechter voet tegen den bezemsteert schuppen. Oordeelt of dat gemakkelijk is! Het was nogtans het spel dat men liefst aanging als men wilde zijne keuren toogen’Ga naar voetnoot(26). Over de Sint-Gregorisfeesten bij Verhoest valt nog iets te zeggen van vóór Kareltje de Ceuninck zijn tijd. De ons bekende man die in De Westvlaming van 13 maart 1875 enkele herinneringen ten beste gaf, had het over de jaren toen Verhoest er nog een avondschool bijdeed voor ‘een vijftigtal huwbare scholieren, die elk om het meest leerden’. Dat moet hij gedaan hebben tussen 1816 en 1832, vóór de omschakeling van gewone buurtschool voor meisjes en jongens naar kostschool voor jongens alleen. Omtrent het feest van Sint-Gregoris, patroon der scholieren, gevierd op 12 maart, vertelt onze zegsman dan dat de school daags op voorhand werd versierd, en dat de leerlingen toen hun koning en hun koningin verkozen. De grote dag zelf werd ingezet met een plech- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tige mis waar alle kinderen en de meeste ouders aanwezig waren. 's Middags volgde een merkwaardig feestmaaltijd: ‘de schoolkoning leidde zijn onderhoorige knechtjes naar het huis zijns vaders. De moeder grootsch, dat haar zoon de koning der school was, trakteerde al de schoolknapen met wel gesuikerde rijspap en koekeboterhammen. De moeder der schoolkoningin deed hetzelfde. Elke moeder deed haar beste om den besten rijspap te hebben, omdat er langen tijd daarvan gesproken wierd’Ga naar voetnoot(27). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag en hoogdag's Zondags bleven de verst wonende boerejongens op school. Ze trokken in de voormiddag naar de hoogmis op Handzamedorp en 's namiddags naar de vespers, telkens drie kwartier ver. Stond de straat naar het dorp onder water, wat in de winter wel eens gebeurde, dan stapten ze nog verder over Amersvelde naar Zarren. Na de hoogmis dronk meester Filip soms een glas in het gezelschap van zijn dertien jaar oudere collega van de dorpskom, Jan van Laer, die sinds de Oostenrijkse tijd, dus al van vóór 1790, achter het gemeentehuis van Handzame school hield voor jongens en meisjes. Hij ondervond op het einde van zijn loopbaan nogal wat tegenkanting om zijn getrouwheid aan het in 1830 omvergeworpen bewind van Willem I. In 1835 kreeg hij uiteindelijk een klein pensioen. Een aantal kinderen stapte toen over naar de school van de Zusters in de Ambachtstraat, maar sommigen gaven de voorkeur aan Verhoest, die zijn leerlingenaantal flink zag stijgen, hoe ver hij ook van de dorpskom woonde. Met Kerstmis bleven de meeste jongens liever op school dan naar huis te gaan. Na de voor- en namiddagse kerkgang startte het feest. Ook ouderlingen, die Flupke Verhoest ‘hadden ingezwolgen’ zoals broeder Renaat de Puydt het uitdrukt, kwamen afgezakt. Ze brachten houtbussels mee om vuur te maken in de haarden van keuken en vaute. Moeder kookte pap en bakte pannekoeken, geholpen door de jongens. In de haard op de vaute plaatste Verhoest volgens aloud streekgebruik een kerstblok, zijnde het eersgat van een boom, of een stuk boomstam zoals bij klompenmakers vaak te zien was, maar dan in twee even grote delen gespleten. Beide stukken werden op een ijzeren drie- of vierpikkel geplaatst met brandende takken daaronder. De twee helften vatten weldra vuur, en door ze steeds dichter naar elkaar toe te schuiven kon het branden geregeld worden en het opbranden vertraagd. De meester had namelijk aangekondigd dat niemand zou slapengaan vooraleer het blok tot as was vergaan. Zo verstreek de nacht in alle gezelligheid met smullen, kaarten, zingen en vertellenGa naar voetnoot(28).. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eindeRond de tijd dat Kareltje de Ceuninck bij hem ter schole | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lag, heeft Verhoest de nieuwe wereld op zien dagen. In 1843-1844 werd in de buurt bijvoorbeeld de aardeweg van Roeselare naar Diksmuide geplaveid. De meester, die begreep dat zoiets de ontsluiting van zijn woongebied betekende, ging de werken af en toe met zijn leerlingen bekijken.
De aanleg van een spoorweg in eigen streek zou hij niet meer beleven (Gent-Adinkerke, 1868). De al bejaarde man maakte toch van een schoolvakantie gebruik om met enkele bevriende dorpsgenoten vanuit het dichtstbije station naar Brussel te reizen. Tijdens die reis vielen enkele studentjes hem lastig met opmerkingen over zijn uiterlijk. Ze staken hem een Franse krant toe om te zien hoe dat boertje zou kijken, maar dat boertje las de tekst voor de vuist in het Nederlands. En bij het uitstappen beloofde hij de jongeheren dat hij de volgende keer eens in het Latijn zou zeggen wat er zoals in hun gazetje stondGa naar voetnoot(29).
Karel de Ceuninck heeft als inwonende leerling meegemaakt hoe na een stormachtige winternacht de kelder was leeggeplunderd. Het was kort na Nieuwjaar. De jongens waren uit vakantie teruggekeerd met vlees, boter, spek, smout, aardappelen en andere eetwaren, zodat de buit de moeite waard was. De dieven hadden niets laten staan. Misschien de schuld van de beruchte hongerjaren waar Vlaanderen toen onder leed.
Vrouwe Verhoest kookte die ochtend voor de hele troep een ketel rapen en de meester stuurde iedereen naar huis om nieuwe voorraad. De overheid heeft vergeefs naar de daders gezocht.
Filip Verhoest besefte wellicht al vanaf 1842 dat een school zoals die van hem geen toekomst meer beschoren was. Vanaf dat jaar gold immers in België de Wet op het Lager Onderwijs. Wat daar instond klonk voor zijn school, ver van de dorpskom gelegen en zeer engbehuisd, niet interessant. Hij zette door, maar in maart 1845 verloor hij bovendien zijn zoon, pas 27 jaar. Hij stond er nu alleen voor, en overigens kromp in hetzelfde jaar het aantal leerlingen tamelijk fors, omdat toen in de dorpskom een gemeenteschool werd geopend (met Ivo Verhaeghe als onderwijzer). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De allerjongsten van de Versendijk en omgeving vonden in Sofie Bohez aan de Kruisstraat een opvolgster voor de betreurde Jan Verhoest. Ze zou dit werk pas in 1879 hebben opgegeven.
Meester Filip Verhoest heeft zijn zoon niet lang overleefd. Hij is na een korte ziekte op 9 januari 1846 gestorven, 69 jaar oudGa naar voetnoot(30). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weerglans van de zeden onzer voorzatenOnze Handzaamse meester lijkt in wezen en doening een tweelingbroer van zijn tijdgenoot Dries van de Woude in Oeren-schole bij Alveringem, zoals Serafien Dequidt hem in 1890 beschreef: ‘leege beukelschoen, kousen peper en zout, korte broek an de knien met zilveren gespen toegesnoerd, en langgeslepte frakke...’Ga naar voetnoot(31).
Deze meester Dries liet de weduwe van zijn voorganger de zorg over de meisjes, en voor de opleiding van de kleinsten liet hij zich bijstaan door een jonge kwekeling met een kruk...
Dat dezelfde leesboeken in gebruik waren spreekt vanzelf. Wat meester Dries de jongens aanleerde in verband met kwijtschriften, pachtbrieven, huwelijkscontracten of rekeningen, zaken die landbouwers en ambachtslieden goed dienden te kennen, zal ook Verhoest wel niet verwaarloosd hebben maar blijkens de getuigenissen volgde hij zijn Oerense con frater niet in het toedienen van lijfstraffen. Bij beiden was het Sint-Gregoriusfeest een hoogtepunt in het schooljaar, en ook op Verhoest durven we Dequidts eindoordeel toepassen, dat ‘deze eenvoudige en dichterlijke opvoedinge waarlijk den weêrglans droeg der zeden onzer voorzaten’.
j. huyghebaert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WoordenlijstWe raadpleegden het Westvlaams Idioticon door L.L. De Bo, heruitgegeven door J. Samyn (Gent, 1892). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|