Biekorf. Jaargang 83
(1983)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Het oude hospitaal van TorhoutOver de middeleeuwse hospitaaltjes uit onze steden of op het platteland is, bij gebrek aan archief, meestal zeer weinig geweten. Dit is zeker het geval met het hospitaal of gasthuis van Torhout.
Niettemin zal het Torhoutse hospitaal in de middeleeuwen wel enig belang hebben gehad. Torhout lag immers op de weg Brugge-Torhout-Roeselare-Menen-ParijsGa naar voetnoot(1) en was dus een etape op de bedevaartwegen naar het zuiden (o.m. Compostella). In de middeleeuwen was de stad Torhout met zijn bloeiende jaarmarkt een vrij belangrijk handelscentrum en ‘tsente Pieters in torout’ was de eindbestemming van een strafbedevaart in het oudvlaamse (Gentse) stedelijk strafrechtGa naar voetnoot(2). Het hospitaal van Torhout kan enige gelijkenis hebben gehad met dit van Roeselare dat vijf zusters telde onder de leefregel van Sint-Augustinus, en ook met het Sint-Jorishospitaal van Menen, eveneens een klein stedelijk hospitaaltje verderop gelegen langs dezelfde route naar het zuiden.
Van het Torhoutse hospitaal van vóór de 17de eeuw, dat in den beginne ook een gasthuis voor passante lieden zal geweest zijn, is bij ons weten niets meer aan archief of oude papieren bewaard gebleven. | |
De stichtingToen in 1754 de zusters van het hospitaal in Torhout, opvolgsters van het middeleeuwse hospitaal, ingevolge de reglementering van Maria Theresia, een officiële declaratie opstelden, schreven ze bovenaan deze aangifte volgende tekst: Lyste van alle de vaste goederen competerende het clooster der religieusen van d'order St Augustinus, gheseyt 't hospitael in Thorout om te voldoen aen het placaet van haere majesteyt van septembre 1753. Welck clooster is ghefondeert volgens traditie en memorie door vrauwe margriete, gravinne van Vlaenderen, dochter van den keyser Baudewyn | |
[pagina 365]
| |
van constantinople in het jaer 1229 ende door swaere oorlogh vander eeuwe 1500 verbrant en vernielt (is geworden).
Bij de aangifte in 1787 van de hospitaalgoederen in uitvoering van de edicten van Jozef II, werd dezelfde aanhef uit 1754 ongewijzigd overgenomen, waarin beknopt de oorsprong van het hospitaal wordt gesuggereerd.
Aan het slot van de goederenopgave van 1754 vervolgt de memorie aldus: synde hiermede alle de vaste goederen, competerende desen clooster voorseyt tsydert syn fondatie, want men bevindt by de registers der heerlycke renten vanden heere van wijnendaele tsedert dato 1458 als dat tselve clooster betaelde de grondrentiens gaende op de selve goederen, hebbende geen ander registers ofte tytel, de welcke syn apparentelyck verbrant ende verloren jn d'oude oorloghe, als-wanneer de kercke en stede van thorouut wiert verbrant ende ghedestrueert in de jaeren 1575 ende 1695Ga naar voetnoot (3).
Ongetwijfeld staan we met deze twee teksten voor de gangbare lokale traditie die generatie na generatie in het hospitaal werd doorgegeven. Een overlevering die toch ooit ergens eens op papier kan hebben gestaan en dus op documenten zal steunen. In al haar beknoptheid bevat deze memorie op het eerste gezicht een opvallende tegenstrijdigheid. In 1229 was Johanna van Constantinopel gravin van Vlaanderen († 1244), en niet Margareta, zoals de memorie bij herhaling volhoudt.
Indien Margareta van Constantinopel de stichteres is, dan is het jaartal 1229 onaanvaardbaar. Is het stichtingsjaar 1229 dan kan Margareta bezwaarlijk de stichteres geweest zijn!
Er blijkt daarenboven duidelijk uit de teksten dat de zusters in 1754 een renteboek uit 1458 kenden en gezien hadden waarin het hospitaal met zijn goederen vermeld stond, en dat alle ander archief toen reeds lang verdwenen was. We mogen dus veilig aanvaarden dat de door de zusters opgegeven traditie wel zeer ver in het verleden kan opklimmen en in 1754 geen enkel houvast aan geschriften of bekende documenten meer hadGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 366]
| |
Was gravin Johanna de stichteres in 1229?De enige auteur die iets over het middeleeuwse Torhoutse passanteliedengasthuis op papier zette was Pieter Lansens in zijn verouderde Geschiedenis van Torhout en Wijnendale (1845). Lansens deed niets meer dan de memorie uit het kapittelarchief, die we zopas citeerden, zonder verdere bronnenvermelding overnemen. Voor hem is 1229 het stichtingsjaar en Margareta van Constantinopel de stichteres. Hij merkt zelfs de tegenstrijdigheid 1229 - gravin Margareta niet op. Hij plaatst het einde in 1575 ter oorzake van oorlog en brand en alles wat hij over dit oude hospitaal geeft blijft beperkt tot de inhoud van de memorie van de zustersGa naar voetnoot(5). Lansens had navolgers. Kan. D. Lescouhier steunt op Lansens wanneer hij 1229 als stichtingsjaar van het Torhoutse hospitaal aangeeft en 1575 als jaartal van het eindeGa naar voetnoot(6). In het heemkundig tijdschrift Het Houtland werd in 1965 nog beweerd dat het hospitaal dateert van... 1228Ga naar voetnoot(7)! Indien het hospitaal van Torhout een stichting zou zijn van Johanna van Constantinopel dan is het eigenaardig dat de omvangrijke en nauwkeurige biografie van deze gravin door Dr. Th. Luykx Torhout stilzwijgend voorbijgaatGa naar voetnoot(8). In het testament van de gravin (1244) noch in dit van haar gemaal Ferrand van Portugal (1231) komen de armen noch het hospitaal van Torhout voor onder de nochtans talrijke instellingen die legaten ontvangenGa naar voetnoot(9). Men zou gaan denken dat het hospitaal van Torhout ten tijde van Johanna van Constantinopel nog niet bestond. | |
Margareta van Constantinopel stichteres?Er zijn heel wat meer redenen om aan te nemen dat Margareta van Constantinopel als stichteres van het Torhoutse hospitaal mag worden aangezien of dat het hospitaal in haar tijd ontstond. Vooreerst is daar de traditie in het hospitaal zelf, die nog eeuwen | |
[pagina 367]
| |
nadien haar naam uitdrukkelijk bewaarde, ook al is er een vraagteken te plaatsen bij de datum. De oude kroniekschrijvers duiden eveneens gravin Margareta aan. Despars vermeldt onder het jaar 1260 de stichting van Torhout door Margareta onder de schoon hospitalen ende godshuyzen die door haar toedoen werden opgerichtGa naar voetnoot(10). Sanderus, die hier steunt op Despars, wijst ook deze gravin aan als stichteres te Torhout. maar hij geeft, voorzichtig genoeg, geen jaartalGa naar voetnoot(11). Had Sanderus misschien weet van de Torhoutse traditie en voelde hij het tegenstrijdige aan tussen het jaartal en de naam van de gravin? In het zeer uitvoerig testament van gravin Margareta (1273), bewaard te Rijsel, worden de Torhoutse armen vermeld tussen talrijke andere stedelijke armen en wel als volgt: Encore doins-je pour Deu et en aumosne as chariteins dou S Esperit a rente achater pour vestemens et pour chausements achater a ces les povres chacun an a Doai cent livres, a Lille cent livres,... a Mardic dis livres, a Thourouth dis lvres, a Ferlngenhien sent sols,...Ga naar voetnoot(12). Dat het oude Torhoutse hospitaal uitstaans had met gravin Margareta, die tevens vrouw van de stad Torhout was, is vrij aannemelijk, zelfs al blijkt niet woordeilijk uit de tekst van haar testament dat het hier gaat om het hospitaal van Torhout. Van alle testamenten is het enkel en alleen dit van gravin Margareta dat laat vermoeden dat er al in 1273 in Torhout een min of meer georganiseerde armenzorg bestond. Waarom werd dan 1229 vooropgezet? Daar we over geen archief van het hospitaal beschikken, kunnen we alleen maar gissingen naar voor schuiven. Het is niet onmogelijk dat bij de stichting (door Margareta?) bij voorbeeld een rente werd meegeschonken daterend uit 1229, die dus terugging tot de tijd van gravin Johanna. Hoe de toedracht juist was zullen we wel niet meer achterhalen, maar de exacte datum 1229 zal niet zo maar uit de lucht gegrepen zijn. | |
De rekening van 1530-31Het departementeel archief van Rijsel bevat een kopie van de jaarrekening van het hospitaal van Torhout uit 1530-31. De ontleding van dit document uit de Rekenkamer geeft ons een beeld van dit tot hiertoe onbekende klooster enkele decennia voor zijn eindeGa naar voetnoot(13).
Het schrijfwerk om deze rekening op te stellen gebeurde door den clercq vander stede, die vergoed werd met 24 sch. van dese rekenynghe te scrivene in francine (perkament) | |
[pagina 368]
| |
ende copie in papiere. Het is een copie in papiere die in Rijsel berust, namelijk een katern van vier dubbele bladen waarvan 12 bladzijden beschreven zijn.
De rekening loopt van bamesse 1530 tot bamesse 1531 en is gheestimeert by ponden scellinghen ende penninghen par. XX grooten voor elc pont. Ze werd afgelegd door Jan Pieters ontfanghere ende Adriaen Heyns als voocht.
De rekening 1530-31 zou afgesloten zijn up den xi den dach van septembre 1531Ga naar voetnoot(14) present myn meester Pieter van Zinghene prochiepape ende canuenic van Thorout, den heere ende wedt, byden voocht ende ontfanghere, de vrauwe ende religieusen. Ze was gheteeckent by laste vande wet by my Ita est ZingheneGa naar voetnoot(15).
Als dese rekeninghe ghemaect ende ghevisiteert was, werd een maaltijd opgediend waarbij aanzaten de religieuzen, de voogd, de ontvanger en de stedeklerk. De kosten hiervan beliepen 36 sch., wat, gelet op sommige andere bedragen uit de rekening, langs de hoge kant lag. | |
Het BestuurEen toevallige rekeningpost schijnt even te herinneren aan de stichters van het hospitaal. Adriaen de Gryse wordt vergoed vande copie te makene vander ordonnancie vanden hospitaele omme den hertoghe van cleven te tooghene. Het betreft hier ongetwijfeld hertog Adolf van Kleef, die een paar jaar voordien heer van de stad Torhout was geworden. Aangezien men aan hem, een verre afstammeling van het grafelijk huis als heer van de stad, een kopie van de ordonnantie, van de statuten, moest voorleggen, kan dit een verwijzing inhouden naar de oorspronkelijke stichter(e)s van het hospitaal.
Zeker had ook de stadsmagistraat met het bestuur te maken. De volledige schepenbank overhoorde de jaarrekening en werd daar speciaal voor vergoed: betaelt baillu, scepenen ende clercq vander audiencie van dese rekeninghe naer costume 24 sch. Herhaaldelijk worden die vande weth in allerlei | |
[pagina 369]
| |
omstandigheden en moeilijkeheden bijgeroepen, en de ontvanger Jan Pieters was, zeker in 1528, schepen van de stad TorhoutGa naar voetnoot(16). De ontvanger van het hospitaal was bezoldigd met de niet geringe som van 12 pond van zynder moyenesse van alle den ontfanck ende vutghevene ende elcken tzyne te bewysene. Van de voogd Adriaen Heyns weten we niets af, maar als het in Torhout was zoals in andere stedelijke hospitalen, dan oefende de voogd zijn functie uit namens de stadGa naar voetnoot(17).
Alhoewel de stichtingsoorkonde en de statuten van het hospitaal niet meer voorhanden zijn, mogen we uit het bovenstaande toch concluderen dat de graaf van Vlaanderen, of vermoedelijk een gravin van Vlaanderen, zeer waarschijnlijk in hun hoedanigheid van heer of vrouw van de stad Torhout in de stichting van het hospitaal zijn tussengekomen, en dat op de ene of de andere wijze evenzeer de stad, misschien wel in naam of in opdracht van de heer, medezeggenschap in het bestuur van de instelling had verworven. Het is betekenisvol dat het Torhoutse kapittel of de kerk niet in het bestuur als dusdanig, en dus vermoedelijk ook niet in de stichting, betrokken warenGa naar voetnoot(18). | |
De religieuzenHet hospitaal werd in 1530 uitsluitend door vrouwelijke religieuzen bewoond en bediend. De overste was de vrauwe vanden hospitaele, de religieuzen waren de susters. De rekening van 1530 geeft de namen op van de drie aanwezige religieuzen: zuster Betken Sancty, vrauwe vanden voornoemden hospitaele, zuster Margriete Sdonders en zuster Katheline | |
[pagina 370]
| |
SbleekersGa naar voetnoot(19). Bij het afleggen van de rekening waren er maar deze drie zusters. Zij ontvingen uit de penningen van het hospitaal elk een vergoeding van 8 sch. per week, verder kregen ze nog 12 sch. voor hun nataaldagenGa naar voetnoot(20) en een vergoeding voor haerlieden kerssen over tgheheele jaer. De potage van de zusters en van de arme lieden werd eveneens door het hospitaal bekostigd.
De overste ontving nog afzonderlijk 12 sch. van tgodtshuys te bewaerne over tgheheele jaer.
Vanwege de stad Torhout werd in de hospitaalrekening een ontvangst geboekt van 7 p. 10 sch. als zijnde de opbrengst van renten die tvoorseide hospitael heeft upde vorseide stede te lossene den penninc zestiene die ghecocht was metten ghelde commende van suster Kateline Sbleekers ghevallen te bamesse 1530. Was dit kapitaal van 120 pond afkomstig van een dotatie of een erfenis die het hospitaal vanwege zuster Kateline te beurt was gevallen? Ook deze post laat nog eens vermoeden dat het hospitaal wel erg nauwe bindingen had met het stadsbestuur.
Over het statuut van de Torhoutse hospitaalzusters zijn we niet nader ingelicht. In deze jaren werden dergelijke hospitaaltjes wel eens bediend door leken met een bijzonder statuutGa naar voetnoot(21). De benaming religieusen en susters die in Torhout mondsgemeen scheen te zijn, kan wel wijzen op geestelijken met een bepaalde regel, in dit geval de regel van Sint-Augustinus, zoals Lansens schreef. | |
Kloosterlijke tucht en lekepersoneelMet zuster Kateline de Bleekere had men heel wat miserie gehad in het voorbije jaar. Verscheidene uitgaveposten laten verstaan dat ze met Tanneke (een meid van het hospitaal?) uit het klooster was weggevlucht naar Duinkerke. Daar was ze door de baljuw gevangen gezet.
Zuster Kateline, die van geen kleintje vervaard scheen te zijn, had zich immers door inbraak in het hospitaal niet nader genoemde voorwerpen toegeëigend en was ermee op de vlucht | |
[pagina 371]
| |
geslagen. Een paar posten uit deze rekening boeken de herstellingskosten aan sloten en grendels naar aanleiding van deze inbraak.
Vanuit Torhout werd een delegatie naar Duinkerke gezonden omme tgoet te zouckene dat zuster Katheline wech hadde ghedraghen. Boden met brieven arriveerden in het Torhoutse gasthuis. De officiaal in Brugge werd van de feiten op de hoogte gebracht en die vande weth van Torhout trokken deze onverkwikkelijke zaak tot zich. Voogd en ontvanger van het hospitaal reisden naar Duinkerke en konden uiteindelijk bekomen dat de Duinkerkse magistraat onwillige Katheline losliet.
Zuster Margriete de Dondere was langdurig ziek geweest. Meester Pieter van Zinghene ontving een som om haar te berechten en in haar ziekte bij te staan.
Als op drie zusters één afwezig was en één ziek, dan is het aan te nemen dat er ook lekepersoneel werkte. Maarten Cooman wordt betaald voor werk in Coppens camere. Deze Coppe kan, net zoals Tanneke die naar Duinkerke meetrok, een lekehulp geweest zijn die binnen het beluik van het klooster inwoonde, maar de rekening boekte toch nergens lonen aan dit personeel. De lonen en vergoedingen die, buiten de zusters, uitbetaald werden, zijn uitsluitend lonen aan ambachtslui en werklieden uit stad die toevallig voor het hospitaal werkten of arbeid presteerden die vergoed werd. | |
Waar ergens stond het hospitaal? Hoe zag het eruit?Alle auteurs zijn het erover eens om het oude hospitaal te localiseren langs de weg naar Brugge, op de plaats waar in de 17de eeuw het latere hospitaal stond en waar tot voor enkele jaren het Oude-Mannenhuis van Torhout stond, thans het cultuurcentrum Ten WalleGa naar voetnoot(22).
Deze ligging even buiten het stadscentrum in de richting van Brugge, langs de oude Ooststraete of herwech naer Brugghe, en aan de achterzijde de Noortstraete, was ideaal als vestigingsplaats. Er was daarenboven in die omgeving | |
[pagina 372]
| |
ruimte genoeg om de hoeve die met het klooster meeging ongestoord uit te baten.
Plans of tekeningen van het oude Torhoutse hospitaal zijn niet te vinden, maar uit de rekening van 1530 valt toch af te leiden dat achter het hospitaal een boerderij lag. De dis van Torhout verpachtte een half gemet landbouwland aan het hospitaal, dat vermoedelijk in de eigen hospitaalhoeve begrepen was, aangezien het hospitaal dit stuk land zelf en voor eigen rekening uitbaatte.
Er werd getimmerd aan het zwyncot en aan het lammerstal achter het hospitaal. Ook een nieuwe schuur werd in 1530-31 opgetrokken op het erf achter het hospitaal. Het dak was van gleistro, de muren van houten planken, die ter plekke door Torhoutse ambachtslieden aangevoerd, gezaagd en in mekaar werden gezet. Grote hoeveelheden nagels werden in Brugge aangekocht om dit timmerwerk uit te voeren, alsook sloten, grendels en hechten.
Achter de hospitaalgebouwen stond een blochuusGa naar voetnoot(23), waaraan gedurende vier dagen herstellingen werden uitgevoerd.
Het eigenlijke hospitaalgebouw was betrekkelijk ruim en opgetrokken in steen. Pieter den tegheldeckere uit Brugge werkte drie dagen aan het dak. Drie canfooren (schoorstenen) werden geveegd teghen midde wintere, en twee werden door metsers hersteld (van twee canfooren ende een ovene te vermakene). Er waren dus verscheidene kamers in het eigenlijke hospitaalgebouw. Een kamer heette de pachters camere (vande veinsters te vermakene inde pachters camere).
Er wordt betaald van een zolderken of ende wech te doene in Coppens camere. Wellicht betrof het hier niet een woonkamer in het hospitaal, maar een aparte éénkamerwoning met bovenop een zoldertje, eveneens staande binnen het hospitaalterreinGa naar voetnoot(24).
In of nabij het hospitaal stond er ook een kapel, bediend door een kapelaan. De kapelaan wordt vergoed voor zijn | |
[pagina 373]
| |
dienst: betaelt den capellaen die de messe int voornoemde hospitael ghedaen heeft verschenen tsent Jansmesse 1530, 29 sch. 6 d. De kapelanij van het hospitaal staat bekend als een kapelanij van de Sint-Pieterskerk van Torhout (1455) en de kapelaan werd dus aangesteld door het kapittel als patroon van de Sint-Pieterskerk. Zo was het mogelijk dat de dienst van de kapelaan vergoed werd met Sint-Jansdag in plaats van met Baafmis (1 oktober), omdat het rekeningjaar van het kapittel eindigde met Sint-Jansdag (24 juni)Ga naar voetnoot(25). | |
Onroerende bezittingen en rentenHet hospitaal baatte voor eigen rekening en behoefte een bos uit, ergens in Torhout gelegen, de zogeheten hospitaelbusch. Vele honderden bundels hout werden uit dit bos gekapt, gebonden en achter het hospitaal opgeslagen in houtmijten. Soms werden latten, scuersen van boomen en wulghen bullekens verkocht aan particulieren, maar voor zeer kleine bedragen.
Benevens dit bos en de hoeve achter het hospitaal, bezat het hospitaal van Torhout als eigenaar nog 28 afzonderlijke stukken meers, land en heide, die verpacht waren aan derden. Waarschijnlijk lagen al deze eigendommen in Torhout zelf. Er lag land in de Essemarct, ten noordoosten van de kerk, en er lag meers in de Zeggebrouc, ten zuidoosten in Torhout. Geheel Torhout door lagen er dus bezittingen van het hospitaalGa naar voetnoot(26). Meestal was het land verpacht voor zes jaar, eerder uitzonderlijk voor negen jaar. Steeds was het bamispacht.
Buiten deze 28 percelen bezat het hospitaal nog twee grotere eigendommen. Eerst een hoeve van 82 gemeten 231 roeden, verpacht voor negen jaar. Aangezien Mathys de Cupere er pachter van was, en daar deze persoon nog een ander stuk land pachtte nabij dyperstraete, zal deze grote hoeve daar ergens in de buurt hebben gelegen; de Ieperstraat lag in Torhout in de richting van Kortemark of Wijnendale. Deze hoeve bracht jaarlijks 155 pond aan pacht op. | |
[pagina 374]
| |
De andere pacht was meyepacht, wat toch minder voorkwam in deze streek, en bestond uit huussen ende landt achterwaerdt ende noch een stic, verpacht tegen 26 pond voor negen jaar. Hier werd de pachter uitzonderlijk opgedragen binnen zynen pachte pooten en planten zes appelboomkens ende twee of drie labaensche kersselaers, dies mach hy den ouden boom afhauwen ende als van wulghepooten ende andersints dat hy daer up poot salmen hem betaelen by af sceene vanden goede ten segghen van goede mannen.
In de pachtcontracten van het hospitaal, zoals trouwens ook in die van private personen uit die jaren, werd veel aandacht gegeven aan het houtrecht. Een stuk land van twee gemeten te makevelt en vijf lijnen upden houtackere waren verhuurd metsgaeders den hau maer en mach an geen upgaende boomen commen. Een ander perceel was verpacht zonder den hau.
Vier lijnen veldgrond ligghende te Leemputten was uitgegeven voor tweewarf ix jaeren met als bijzondere verplichting hetwelck hy (de pachter) te winnende landt bringhen moet binnen zinen pacht ende en mach an gheen boomen commen.
Er werd heel wat zorg besteed aan het beheer van het patrimonium. Bij enkele pachters werden grotere werken uitgevoerd, gebouwen werden opgetrokken of hersteld ten koste van het hospitaal, schuren en stallen waarvoor de pachters de bouwkosten, en als ze er zelf aan meewerkten zelfs hun daghuur, terugbetaald kregen uit de penningen van het hospitaal. Enkele randmeldingen geven reeds de nieuwe pachtsommen op bij vervallen pacht. Deze nieuwe bedragen zijn steeds hoger dan de verlopen pacht.
Het hospitaal ontving verder van diversche cleene rentkens iets meer dan 14 pond. Een rente van twee schellingen ten laste van jonker van Maneville was in 1530 vervallen en werd gelost.
Het hospitaal betaalde zelf ook allerlei renten, grondcijnzen en dergelijke aan vele personen en instanties, o.m. aan het kapittel van Sint-Pieters in Torhout, aan de ontvanger vanden Eeckhoutte in Brugge, aan de distributie van Torhout, aan de Sint-Nicasiuskapelanij in Torhout, aan de dissen | |
[pagina 375]
| |
van binnen en van buiten in Torhout, aan de ontvanger vande fermerie in Brugghe, over de renten van Hertsberghe, aan de ontvanger van het Land van Wijnendale, aan de kerk van Torhout, aan de proost van het kapittel, enz. Meestal waren het onbeduidende bedragen, alles samen voor 43 pond 8 sch. 3 d.
Er moest dus veel meer aan geldrenten worden uitbetaald dan het hospitaal er zelf kon innen. | |
Oorsprong van het bezitDe aanwezigheid van een groot aantal minieme geldrentjes en het bezit van vele losse perceeltjes grond her en der in Torhout, kan wijzen op een patrimonium dat vele jaren nodig had om te groeien tot wat het in 1530 geworden was, en toen, zeker wat de penningrenten en de cijnzen betreft, reeds gedeeltelijk was gedevalueerd.
Er bestaat een perkamenten rol met opgave van de goederen in Torhout, belast met een rente ten voordele van het Sint-Pieterskapittel van Rijsel, die vermoedelijk dateert uit de laatste helft van de jaren 1300Ga naar voetnoot(27). Daarin komen reeds landerijen voor die grenzen aan thospitael lande van thorout. En in 1754 bestond nog het renteboek van de heer van Wijnendale uit 1458, waarin ook het hospitaal was vermeldGa naar voetnoot(28).
Het is goed mogelijk dat de oorspronkelijke dotatie van het hospitaal, die blijkbaar dateert uit de 13de eeuw en waarin gravin Margareta (of Johanna?) de hand kan hebben gehad, de grootste eigendommen betrof (hoeve van 82 gem., het hospitaalbeluik met de hospitaalhoeve...), samen belangrijk genoeg om te voorzien in het bestaan en het onderhoud van de pas gestichte instelling. Deze grote hoeve zou kunnen overeenstemmen met thospitael lande van thorout uit de tweede helft van de jaren 1300. Dan zijn de talrijke kleinere percelen en de vele minieme rentjes de latere aangroei (hoofdzakelijk 15de en 16de eeuwse legaten en schenkingen) van het hospitaaldomein, en vermoedelijk afkomstig van Torhoutenaren die hun hospitaal begiftigden. | |
[pagina 376]
| |
Maar uiteindelijk is dit alles slechts een vermoeden. Over de herkomst van het patrimonium kon niets worden achterhaald en de rekening 1530-31 bevat hieromtrent geen concrete aanduidingen.
Van één rente weten we de oorsprong. In 1366 kende gravin Maria van Namen in haar testament een legaat toe van 25 gulden aan het hospitaal van Torhout om daarmee ‘rente heritable’ te kopen. Het hospitaal van Torhout en ook de andere hospitalen uit het gebied waarover deze adellijke vrouw regeerde, namelijk de hospitalen van Roeselare, Sluis en Sint-Juliaan onder Langemark, kregen voor hetzelfde doel elk 25 guldenGa naar voetnoot(29). Ook het legaat van gravin Margareta uit 1273 was eigenlijk een rente. In de rekening van 1530-31 herinnert nochtans niets meer aan deze twee oude renten.
Om een dergelijke massa goederen en rentetitels bij te houden zal er dus meer dan waarschijnlijk een cartularium of iets dergelijks hebben bestaan, maar hiervan is nergens een spoor aan te treffen. | |
Financiële toestandDe financiële toestand van het hospitaal was gezond. Onder de inkomsten waren de pachten veruit de belangrijkste, voor niet minder dan 277 pond op een totaal van 293 pond.
De uitgaven voor beheer en administratie en onderhoud der zusters beliepen amper 96 pond, maar de kosten voor herstellingen aan goederen en sommige andere posten (bvb. voor zuster de Bleekere) klommen op tot 124 pond.
In totaal was er op de jaarrekening van 1530-31 een batig saldo van 27 pond 18 sch. Ook het jaar voordien was er een overschot, dat vooraf als inkomst in de rekening 1530-31 werd ingebracht. Alles wijst dus op een verstandig beheer en een normale financiële situatie zonder grote problemen of tekortkomingen. | |
Passante lieden en arme ziekenTot hiertoe vernamen we uit deze rekening nog niets over hetgene in het hospitaal hoofdzaak en doel was of had moe- | |
[pagina 377]
| |
ten zijn, de verpleging namelijk van arme zieken, passante lieden of ouderlingen. Eigenaardig genoeg geeft deze rekening daar zeer weinig details over.
In de post waarin de potage van de zusters staat geboekt, was ook begrepen het bierken omme de armelieden, voor een bedrag dat, alles samen en alle tjaer duere amper 12 pond 13 sch. bedroeg. Dit is op enkele schellingen na maar zoveel als de ontvanger jaarlijks kreeg om de boekhouding van het hospitaal te beredderen!
Een paar rekeningartikels wijzen toch op de aanwezigheid van zieken: betaelt den selven van een jonghe dochtere te Brugghe te voeren die ziec was. En verder: betaelt Willem Roegiers van drie rabauten (boosdoeners) te meesterne by laste van die van de weth.
Hoeveel patiënten het hospitaal wel had en of er in 1530 nog passante lieden onderdak kregen, valt uit deze ene rekening niet af te leiden. Wel mag worden verondersteld dat de caritatieve bezigheden eerder miniem waren. Drie zusters, waarvan twee geruime tijd buiten circulatie waren, kunnen niet veel gepresteerd hebben en de uitgaveposten voor verzorging van zieken of ouderen zijn zó langs de lage kant dat ze eigenlijk weinig kunnen betekend hebben.
In vroegere eeuwen zal dit zeker anders geweest zijn. Het legaat uit 1366 van gravin Maria werd uitdrukkelijk toegekend ‘pour couchier et hebergier povres et malades’ en ook dit van gravin Margareta uit 1273 spreekt van aankoop van kleren en schoeisel voor de armen. | |
Het einde van het oude hospitaalVolgens Lansens, en dus ook volgens de memorie uit 1754, zou het hospitaal door oorlogsgeweld verbrand zijn in 1575. Het is mogelijk, maar voorlopig niet te controleren, dat het hospitaal schade opliep in 1575Ga naar voetnoot(30). Deze schade zal niet ernstig geweest zijn, aangezien een verder aangehaald akkoord uitdrukkelijk vermeldt dat het hospitaal in 1590 nog gheheel ende jn weesen was bleven. | |
[pagina 378]
| |
De enige overblijvende hospitaalzuster Elisabeth Willems ging echter in 1586 een overeenkomst aan met de abdis van Hemelsdale in Brugge, om een fusie tot stand te brengen tussen de abdij en het hospitaal, zodat uiteindelijk de abdij Hemelsdale haar intrek zou nemen in de hospitaalgebouwen, op voorwaarde evenwel dat de oude hospitaalfundaties en andere verplichtingen van het hospitaal door Hemelsdale zouden overgenomen en verder uitgevoerd worden. Er werd besloten dat Hemelsdale zuster Willems, die in 1590 eene oude religieuse was, oudt bet dan tsestich jaeren, haar leven lang zou onderhouden.
Het akkoord tussen Hemelsdale en Torhout dateerde van 1586 en werd goedgekeurd door de hertog van Kleef op 15 december 1587 omdat hij als stichter, of althans als opvolger van de oorspronkelijke stichters, werd aangezien. De bisschop van Brugge, Remigius Drieux, bekrachtigde dit akkoord op 15 november 1590Ga naar voetnoot(31).
De werkelijke reden van het einde van het oude hospitaal van Torhout is dus het uitsterven van deze kleine kloostergemeenschap, zodat de hoop op een herleving niet meer in het verschiet lag.
Waarschijnlijk zijn de zusters van Hemelsdale na dit akkoord in 1590 ook naar Torhout gekomenGa naar voetnoot(32). De fusie zal vermoedelijk niet lang hebben geduurd, daar de abt van de Duinenabdij deze overeenkomst niet schijnt te hebben goedgekeurd en de monialen van Hemelsdale in 1592 reeds in Nieuwpoort verblevenGa naar voetnoot(33).
Na het verdwijnen van de laatste zuster werden de goederen van het hospitaal, op initiatief van de bisschop van Brugge, voorlopig gevoegd bij de bezittingen van de kerk van Torhout. | |
[pagina 379]
| |
De opvolgster in de 17de eeuwBijna een eeuw later werd het hospitaal van Torhout bij koninklijk octrooi van 1665 weer opgericht door toedoen van de heer van Torhout en Wijnendale, opvolger van de hertogen van Kleef. Deze omstandigheid wijst eveneens naar een mogelijke stichting door de graven van Vlaanderen, aangezien de hertog van Neuburg in 1665 de herstichting op zich nam of tenminste bekrachtigde als heer van de stad Torhout. Bij de hertogen van Kleef, en later van Neuburg. bestond dus zeker een mondelinge (en mogelijk ook schriftelijk te bewijzen) traditie dat hun voorgangers uit de 13de eeuw de stichters van het hospitaal waren. Om de vernieuwde stichting te laten starten werden twee zusters uit het Sint-Jorishospiaal van Menen geroepen naar TorhoutGa naar voetnoot(34). De nieuwe inrichting zou stand houden tot aan de Franse Omwenteling en heeft al van in den beginne de nog resterende goederen van het oude hospitaal weer overgenomen. Maar ook over dit tweede hospitaal is weinig gekend in de historische bronnen. Na de Franse Tijd, tot in 1962 was het ‘Oudemanhuis’ van Torhout, gelegen op dezelfde plaats als in vroegere eeuwen de opvolgster van het oude hospitaal van TorhoutGa naar voetnoot(35). Enige tijd terug werd in de leegstaande gebouwen het stedelijk cultuurcentrum Ten Walle geïnstalleerd.
Vooral de rekening uit 1530-31 geeft ons een onverwachte kijk op het inwendige van het oude, middeleeuwse hospitaal van Torhout ten tijde van keizer Karel. Een momentopname van een instelling die, voor wat het materiële betreft, wel goed en voorbeeldig werd beheerd, maar die als klooster, als hospitaal of gasthuis, zijn beste tijd schijnt te hebben gehad.
Het weinige wat we weten over kloosterlijke tucht, personeelsbezetting en caritatieve activiteiten enkele decennia voor zijn einde, laat vermoeden dat het hospitaal van Torhout toen zeker niet een bloeiperiode doormaakte.
Onze kennis over de inwendige keuken van de andere Westvlaamse hospitaaltjes is echter zo fragmentarisch en onvolledig, dat wij niet durven te beweren dat Torhout was zoals de meeste van zijn soortgenoten, ofwel dat Torhout een uitzondering zou geweest zijn. l. van acker | |
[pagina 380]
| |
Bijlage15 november 1590. - Remi Drieux bisschop van Brugge, bekrachtigt het akkoord waarbij de abdij Hemelsdale te Brugge het hospitaal van Torhout door fusie overneemt om er de abdij te vestigen. op voorwaarde dat de fundaties en alle verplichtingen van het hospitaal verder worden uitgevoerd en de enige overblijvende hospitaalzuster haar leven lang wordt onderhouden. | |
die XVa novembris 1590.Remigius Driutius byder gratie godts ende des apostolycken stoel van Rome Bysschop van Brugghe doen te weeten allen den guenen dye dese jegenwoordighe lettren zullen zien ofte hooren leesen dat mevrauwe Anne Storms Abdesse ende de religieusen vanden convente ende clooster van Hemelsdaele hier te vooren ghestaen hebbende binnen de prochie van Werckene ende nu woenende in hueren refugie binnen der voornoemde stede van Brugghe, ons bij requeste te kennen ghegheven hebben hoe tselve haeren clooster gheduerende de voorgaende troubelen binnen desen lande bijde rebellen ende heretycken totaelyck gheruyneert es de steenen ende materialen ghealeveert vercocht ghespolueert ende te nieten ghedaen jnder manieren dat aenmerckende de aermoede van de supplianten gheen apparentie en es dat zy tselve clooster kercke ende goedynghen huusinghen ter zelver plaetse teenighen tijde zullen connen wederomme up maecken; ende alsoe sij supplianten binnen der voorseide stede van Brugge nu gheleden thien ofte elf jaeren hebben gherefugiert gheweest ende aldaer gheseeten jn grooter armoede ende miserie zonder van huerlieder temporele goedinghen yedt ghebruct ofte gheprouffyeteert hebbende, js hemlieden voorghehouden ende gheadverteert hoe dat tghasthuus vander stede van Thoroult ghefondeert bijden hertoghe van Cleven alsnoch gheheel ende jn weesen was bleven staende daer alleenelyck es te lijfve ghebleven eene oude religieuse wesende de moeder vanden voorscreven ghasthuuse oudt bet dan tsestich jaeren onbequaeme omme voortanne de aerme passanten te dienen alimenteeren ende de fundatien naer doude costume te onderhouden; ende alsoe de voorscreven Abdesse ende religieusen supplianten wel gheaffectioneert tot Godts dienste ende omme alsulcke pieuse officien omme te nemen ende hemlieden daertoe te employeren ende quicten oock de oude fondatien jn toecommende tijden te vermeerderen ende niet te verminderen; bovendien de voornoemde moeder haer leven lanck eerlijck volghende zeecker particulier contract jn daten vanden xijen aprel XVc LXXXVI tusschen haer ende supplianten ghemaeckt te onderhouden ende dat zonder praejudicie ende verminderinghe van alsulcken rechte jurisdictie ende authoriteyt als ons ende onse naercommers als ordinarissen competeert ende tot noch toe ghehadt hebben jnt voorseide ghasthuys zoe jnt hooren vande rekeninghen toezich ende anders angaende de goedinghen vanden zelven ghasthuuse dadministratie ende employ van dien, zoe zij zegghen, hebben ons oetmoedelijck ghebeden dat wij tvoornoemde haerlieder convent up de conditien boven verhaelt zouden transfereeren binnen de voorscreven stede | |
[pagina 381]
| |
van Thoroult ende unieren metten voornoemden ghasthuuse met alle zijne toebehoorten; Zoe eyst dat wij up tinhouden vande voornoemde requeste rijpelick ghelet hebbende ende alvooren ghesien tconsent vanden hertoghe van Cleven jn daten van XVe decembris XVc LXXXVII metgaders van Elisabeth Willems moeder vanden zelven gasthuyse ghedateert tselve consent vanden XIIen aprel XVc LXXXVI: hebben gheconsenteert ende gheaccordeert consenteeren ende accordeeren midts desen dat tselve convent van Hemelsdale zal ghetransfereert worden te Thoroult ende gheuniert metten zelven ghasthuuse met alle de prouffycten baten ende emolumenten dye tvoorscreven ghasthuys zouden moghen eenichsins hebben ofte aengaen ende midts dese unieren tvoorseide convent met het ghasthuys van Thoroult; verclaerende ende houdende onvermindert ende onverandert de fondatie logementen ende traictementen vanden aermen pasanten diemen jnt voorscreven ghasthuys ghewoene es gheweest te logieren ontfanghen ende onderhouden ghelijck van ouden tijden gheobserveert es gheweest ende dit al zonder praejuditie ende verminderynghe van alzulcken rechte jurisdictie ende authoriteyt als ons ende onse voorsaeten tot noch toe ghehadt hebben jnt voorseide ghasthuys zoe jnt hooren vande rekeninghe als int stellen van een sequestre omme toesich te nemen vande administratie ende employe vanden ghoedinghen vanden voornoemden ghasthuyse ende bovendien metten lasten vande alimentatie ende onderhoudt vande voornoemde vrauwe haer leven lanck gheduerende volghende den contracte hierof ghemaect. Ghegheven onder onsen zeghel up supra etc.
Bisschoppelijk Archief Brugge, Nr. B 4, Acta Drieux 1576-1594, folio 145-r-146r. |
|