Biekorf. Jaargang 83
(1983)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Alexander Rodenbach en de slag bij RozebekeDe slag bij Rozebeke, waar Filips van Artevelde in 1382 is gesneuveld, werd in de historische literatuur gesitueerd in drie verschillende lokaliteiten: het Oostvlaamse Rozebeke (nabij Oudenaarde, en sinds 1970 deelgemeente van Munkzwalm) en de Westvlaamse gemeenten Oostrozebeke (16 km ten oosten van Roeselare) en Westrozebeke (8 km ten westen van Roeselare).
In Biekorf is al enkele keren de vraag gesteld: vanwaar die verwarringGa naar voetnoot(1)? Wat hier nu volgt is zeker geen volledig antwoord op die vraag. We hebben bijvoorbeeld nauwelijks onderzocht in welke vorm het Rozebeke uit de vroegste bronnen voortleeft in de vele kronieken en geschiedkundige werken die tot rond het einde van de 18de eeuw het licht hebben gezien.
Désiré Joseph van der Meersch was voor zover we weten de eerste die het onderwerp in de belangstelling bracht. Hij schreef erover in 1827 in Messager des Sciences et des Arts, het Gentse tijdschrift waarin hij al een jaar of vier bijdragen had gepubliceerd over het verleden van zijn vaderstad OudenaardeGa naar voetnoot(2). Hij is kennelijk als plaatselijk historicus van de Scheldestad met het probleem Rozebeke in contact gekomen. Dat gebeurde via een manuscript van de Oudenaardse compilator Jacob van den Broucke, begin 17de eeuw, die had geschreven dat het Rozebeke, waar volgens de kronieken de veldslag van 1382 plaats had, met niets anders diende te worden geïdentificeerd dan met Rozebeke bij Oudenaarde.
De erg kritische en nauwkeurig werkende Van der Meersch ging zelf in hel nabijgelegen dorpje rondneuzen, en hij stelde er vast, dat de bevolking een aantal plaatselijke toponiemen interpreteerde als herkomstig van de fameuze slag. Het gat | |
[pagina 179]
| |
der dooden was de plaats waar de Gentse aanvoerder Filips van Artevelde gesneuveld was, op de Fransch-cautere had koning Karel VI van Frankrijk zijn kamp opgetrokken, in het naburige Sint-Denijs-Boekel herinnerde de peerde-cautere aan het terrein waar de mannen van Artevelde hun legerplaats hadden gekozen... Een bejaarde molenaar op de genoemde Fransch-cautere wist bovendien over het bloedige treffen een aantal bijzonderheden te vertellen, die vrij nauwkeurig overeenstemden met wat Van den Broucke in zijn werk had gezegd, zo voegde Van der Meersch er nog aan toeGa naar voetnoot(3).
Voor zover kan worden nagegaan, was onze jonge Oudenaardse arts en geschiedenisvorser nochtans vanaf de beginfaze van zijn onderzoek vast overtuigd, dat de slag zich in het 70 km verder ten westen gelegen Westrozebeke had afgespeeld. Wat hij daaromtrent citeert uit Froissart spreekt voor zichzelf. Dat deze tijdgenoot met Rosebecque Westrozebeke bedoelde vond Van der Meersch zo evident, dat hij aan enig betoog omtrent dat punt niet eens schijnt te hebben gedacht.Ga naar voetnoot(4). Wel hadden recentelijk enkel succesrijke algemene geschiedeniswerken per vergissing de veldslag in een drie mijlen van Kortrijk gelegen Rozebeke gesitueerd, waarmee niets anders dan Oostrozebeke bedoeld kon zijn, maar Van der Meersch trok enkel in het voorbijgaan even de aandacht op die fout van de bedoelde geschiedschrijvers Jozef Jan de Smet en Louis DewezGa naar voetnoot(5).
Liever dan over die vergissing te polemiseren, vatte hij zijn artikel op als een kritische studie omtrent de documentaire waarde van lokale toponymische overleveringen. Het vreemde voortleven te Rozebeke bij Oudenaarde van herinneringen aan een treffen dat daar nooit had plaatsgevonden, | |
[pagina 180]
| |
maakte de onderzoeker benieuwd naar wat dan wel in het ware Rozebeke-van-de-veldslag nog zou worden verteld. Hij sprak een stadsgenoot aan, de heer Lang, hypotheekbewaarder, die te Roeselare een vriend had die geschikt leek om het probleem te onderzoeken. Geschikt ofschoon sinds zijn kinderjaren blind: Alexander RodenbachGa naar voetnoot(6). Het is ons niet bekend of de Oudenaardse vorser ook in Oostrozebeke een test heeft willen doen uitvoeren.
De heer Lang schreef zijn brief op 9 oktober 1827. Al op de 15de van die maand trok blinde Rodenbach met de 75-jarige burgemeester van Westrozebeke, de heer Preneel, op stap, en hij stuurde 's anderendaags zijn bevindingen naar Oudenaarde, met o.a. de geamuseerde opmerking ‘ma visite fit sensation dans le village’Ga naar voetnoot(7).
Dokter Van der Meersch zal het antwoord met voldoening hebben gelezen: ook in dat verre Westrozebeke bleken de inwoners een aantal plaatsnamen te associëren met de slag van 1382. De Goudberg, het Ingels Kerkhof, het Ingels Veld (waar in de kelder van een hofstede de Mandel ontspringt, ter plaatse Engelsche beke genoemd), 's Graventafel, met verderop de herberg Broodzenden (sic, de briefschrijver uiteraard een ravitailleringsdepot), het Massacveld te Passendale (volgens Rodenbach een vervorming van massacre) en de Schreiboom van Poelkapelle...
Interessante stof dus voor de Messager des Sciences et des Arts: éénzelfde historische gebeurtenis overleeft in de lokale toponymie van twee ver van elkaar verwijderde Rozebekes, met als conclusie de gedachte dat onderzoekers uiterst voorzichtig met zulk materiaal dienen om te springenGa naar voetnoot(8). Auteur Van der Meersch deelde volkomen de mening van zijn zegsman Alexander Rodenbach dat de slag zich inderdaad in Westrozebeke had afgespeeld, maar hij voegde daaraan toe dat de plaatsnaamkundige gegevens van zijn Roeselaarse correspondent hem niet zouden hebben overtuigd, als de waar- | |
[pagina 181]
| |
heid niet op zo evidente wijze was gebleken uit andere bronnen. Met deze andere bronnen bedoelde hij in de eerste plaats Froissart.
Van der Meersch had zijn opstel ongeveer af, toen hij in de Journal de Gand van 7 november 1827 een bijdrage vond van Alexander Rodenbach met bijna geheel dezelfde inhoud als diens briefGa naar voetnoot(9).
Had de blinde Roeselaarnaar een primeur geroken? Wilde hij even in de belangstelling komen om het pad te effenen voor de publikaties waarmee hij rond diezelfde tijd aan zijn laattijdig openbaar leven begonGa naar voetnoot(10)? Merkwaardig is zeker dat hij op geen enkele manier melding maakte van het feit, dat zijn zogenaamde ontdekking alleen maar voortsproot uit de vraag die Van der Meersch hem had gesteld.
Rodenbachs niet zo heel kieskeurige initiatief wordt misschien begrijpelijker als men weet, dat niet zo lang voordien, op 23 oktober, in hetzelfde Gentse dagblad een bijdrage was verschenen van de jonge Bruggeling Jan Perneel over de Slag van BeverhoutsveldGa naar voetnoot(11).
Verband is er door het onderwerp. Op het Beverhoutsveld (Oedelem) hadden de Gentenaars o.l.v. Filips van Artevelde op 3 mei 1382 de Brugse milities verslagen, waarna ze Brugge overrompelden. Graaf Lodewijk van Male wist dankzij vermomming de stad te ontvluchten. Hij nam op 27 november met Franse steun wraak te Westrozebeke.
Verband is er bovendien tussen de door Perneel en Rodenbach ingenomen standpunten. Het artikel van eerstgenoemde is één pleidooi voor een nationaal bezielde Vlaamse geschiedschrijving, duidelijk gericht tegen Dewez en De | |
[pagina 182]
| |
SmetGa naar voetnoot(12). Rodenbach van zijn kant trof al met zijn eerste volzin raak: ‘Les historiens Dewez et De Smedt (sic) ont commis, suivant moi, une erreur, en répétant, sur la foi de leurs devanciers (...)’Ga naar voetnoot(13). Zowel Rodenbach als Perneel wezen een blind vertrouwen in onvlaamse of antivlaamse bronnen (we bedoelen: vreemd aan, of vijandig tegenover het graafschap Vlaanderen en/of Vlaamse gemeentenaren) vastberaden van de hand. Al noemen ze geen namen, hun kritiek kan op niemand anders betrekking hebben gehad dan op Jehan Froissart (1337- in of na 1404), auteur van de Chroniques de France, d'Engleterre et des païs voisins. Froissart, die zich in hofkringen bewoog, legde voor de politieke verzuchtingen van gemeentenaren weinig begrip aan de dag. Als Rodenbach echter betoogt, dat Dewez en De Smet de veldslag in het verkeerde dorp hebben gelokaliseerd omdat ze alleen zulke vreemde kronieken hebben geraadpleegd (inplaats van bv. de kroniek van Andreas Wydts, zoals hij suggereert), loopt hij blindelings in de valGa naar voetnoot(14). De lezer herinnert zich namelijk, hoe Van der Meersch in het Rosebecque van Froissart op de meest vanzelfsprekende manier Westrozebeke herkende. Dewez' vergissing was enkel en alleen de vrucht van gebrekkige aardrijkskundige kennis van het hem vreemde Vlaanderen. Priester De Smet, die als Vlaming kon weten dat zijn gewest meer dan één Rozebeke telde, had de fout onnadenkend overgenomen. Voor hem was alleen van tel, dat zijn boek zou functioneren als propagandamiddel tegen de kerkelijke politiek van koning Willem I. Alexander Rodenbach vond verder dat zijn toponymische ontdekkingen, of wat hij daarvoor deed doorgaan, de doorslag gaven. Had hij geweten dat zijn opdrachtgever analoog plaatsnaamkundig ‘bewijsmateriaal’ had verzameld in het Oostvlaamse Rozebeke, dan zou hij zich misschien ietwat voorzichtiger hebben uitgedrukt, of zijn debuut als schrijver van geschiedkundige artikelen zelfs een tijdje hebben uitgesteld. | |
[pagina 183]
| |
Van der Meersch van zijn kant besloot zijn opstel dan maar met een onvriendelijke voetnootGa naar voetnoot(15).
In een volgende aflevering van de Messager bracht Louis Dewez de hoffelijke Oudenaardse geschiedkundige even hoffelijk hulde. (Brussel, 1 april 1828). Hij had het genoegen beleefd aan ‘iets wat niet altijd in dagbladen wordt aangetroffen’, te weten de correcte repliek van dokter Van der Meersch. Op terechtwijzingen van een ander slag reageerde hij, naar eigen zeggen, trouwens nooitGa naar voetnoot(16). Hiermee reageerde de man natuurlijk wél op wat hij beschouwde als terechtwijzingen van twijfelachtig allooi, i.c. de dagbladartikelen van Perneel en Rodenbach.
Rodenbach werd enkele jaren later, na opmerkelijke daden van verzet tegen de overheid der Nederlanden, in zijn vaderstad verkozen tot lid van de Grondwetgevende Vergadering van de nieuwe staat België (1830-1831). Hij had er priester J.J. de Smet tot collega. Vervolgens zou hij meer dan drie decennia lang in de Kamer van Volksvertegenwoordigers zetelen.
Louis Dewez had in de roerige tijd van 1830 meer belangstelling voor Rozebeke. Hij bracht het resultaat naar voren in de Koninklijke Academie van Brussel op 7 mei 1831: ook hij was te Westrozebeke op verkenning geweest, en hij gaf zijn vergissing van destijds ruiterlijk toeGa naar voetnoot(17). De wijze les van Van der Meersch omtrent de twijfelachtige documentaire waarde van namen zoals Goudberg en Schreiboom scheen hij echter geheel vergeten te zijn. Zijn betoog in verband met die toponiemen lijkt zelfs gekopieerd van wat Rodenbach in zijn krantartikel daarover geschreven had. | |
[pagina 184]
| |
De Brusselaar stuurde Rodenbach op 23 januari 1833 een overdruk met een opdrachtGa naar voetnoot(18). De tekst van die opdracht neemt alle twijfel weg: de wrevel van vijf jaar vroeger was sinds Rodenbachs snelle opmars naar de macht omgeslagen in dankbaarheid.
Het laatste woord was dus niet voor Van der Meersch. Dat neemt niet weg dat hij als historicus met kop en schouder uitstak boven de Brusselse compilator en de Roeselaarse dilettant die met hem bij het debat betrokken waren.
j. huyghebaert |
|