| |
| |
| |
In de keuken van een pastorie
Testament van Balduinus Siboons, pastoor te Klemskerke, 1769
Balduinis Siboons, die sinds 1748 onderpastoor was te Adegem, werd in 1759 pastoor benoemd te Klemskerke. Hij bleef er tot zijn dood in 1779 en was toen 58 jaar oudGa naar voetnoot(1). Tien jaar eerder, op 1 juli 1769, had hij zijn testament opgemaakt, waarin hij een som geld en een deel van zijn inboedel schonk aan zijn dienstmeid Anna-Marie CrijspinGa naar voetnoot(2).
De opsomming van het huisraad geeft niet enkel een beeld van het beddegoed en het keukengerei, maar deelt ook één en ander mee over de inrichting van een keuken - in casu van een pastorie - in de tweede helft van de 18de eeuw.
cathy de zegher
In het jaer ons heeren Jesu Christi 1769.
Coupie testament van Mijnheer B. Siboon pastoor in Clemenskercke.
Ick Balduïnus Siboons pastoor van en ter prochie Clemenskercke, godt lof noch gesont van lichaem zinde, mijn verstant, memorie en sinnen wel besittende maecke dit mijn testament als volght.
Voor eerst begeere ick naer mijn doodt begraeven te worden voor het cruijs op het kerckhof en oock soo eenen serck in den meur van den anderen kant ingematst te worden en dat daeghs naer mijn begravenisse ofte dienst moet een singhende misse met commendatien geschieden aen onse Lieve Vrauwe autaer en korts naer mijn overlijden hondert missen moeten geschieden tot lavenisse van mijn ziele.
Item moet Anna-Marij Crijspin, mijn dienstmaerte, uijt mijn sterfhuijs effen en prophiteren voor eerst vijfentwintigh ponden grooten wisselgeldt met een dobbel heure van dat loopende jaer als oock haer bedde met sijn behoorten te weten de vier slichtste sargen en vier van de groefste laeckens als oock mijn lijderpoken met het beddeken en sijn andere toebehoorten met den stroosack als oock alle de keuckenstoelen waervan der een stoel op het paterskamerken, een tinne kanne, een tinne waterpot, een van de twee strijckijsers die tot Eeceloo gemaeckt sijn, een tinne schotelken dat boven de pompe anght, den minsten roosterschippe en tanghe die daegelijckx in de keucken gebruckt worden, den minsten coperen candelaere die boven de pompe staet met het minste coper domperken en oock een coper profijterken en coper lampe en oock het minste capmesken,
| |
| |
den trochschepper, het coelback daer men deegh in maeckt en d' ysere loete, als oock het daeghelijns gleijerswerck met de vijf schotelen die nu in de keucken boven den heert staen met noch twaelf gleijersche tallioren die sij kiesen magh. Item alle mijn tinne lepels met het peperbusken en alle mijn staele ofte isere forcetten als oock het dagelicks thekraem met den geluwen moor en den besten treckpot die boven de waetersteen hangt met het beste melckkanneken, een glijers mostaertpotken, peperbusken en de twee kleijnste lauwerkens die boven de waetersteen nu staen en, ende ten eijnde de pollepels, de grootste angel en het eerdewerck dat haer dunckt dienstigh te sijn, als oock twee brootmessen, en een iseren kersnuter als oock den coperen putaker met haer naeijkussen en sijn toebehoorten dier in sijn en de meeste kersseback van bleck. t'Welck dit mijn testament begeere dat het achtervolght worde het sij bij forme van testament codicille donate causa mortis, en andere sints soo het best kan oft magh, niettegenstaende esenige costuijmen ofte rechten tot contrarie aen de welcke voor soo veel in mij is ben derogerende.
Aldus gedaen en geschreven binnen de prochie van Clemenskercke ten jaere 1769 den eersten dagh van de maent julius, het welcke was onderteeckent
B. Siboons pastoor in Clemenskercke
Item het minste iser caforken en den iseren brandel met den iseren blaespujipe als oock den houten eemer met een hondert houdt t'welck sij magh hebben of soo veel in geelde
was onderteeckent
B. Siboons pastoor in Clemenskercke
Dese bovenstaende goederen sijn ghepresen tot de somme in courant 2-10-0 lb.
| |
Enkele verklaringen bij het testament van Balduinus Siboons
- | effen: schrijffout voor erven? Wschl. gaat het over heffen, m.a.w. naar zich toe heffen, erven dus weer, Westvlaams afdelen. Ook verder staat er anght voor hangt. Dit komt overeen met bvb. tol heffen, d.w.z. invorderen, geld innen. |
- | lijderpoken: een raadselachtig woord, waarbij de bestaande woordenlijsten niet meteen helderheid brengen. We proberen een verklaring te geven, uitgaande van de veronderstelling dat het (1) juist geschreven en (2) een samengesteld woord is.
Het tweede, bepalende element poken vinden we als dusdanig niet terug. Het dichtst in de buurt is het woord pook of poke. Daarbij mogen we dan niet denken aan een stookijzer voor een vuur of een kachel (Wvl. ook haak of koteraar), vermits het duidelijk verband houdt met de slaapkamer. In Loquela (Gezelle, bewerking Craeynest) vinden we evenmin een bruikbare verklaring, enkel onder poke, een verwijzing naar De Bo: luizepoke Bij De Bo vinden we bij luizepook (Wvl. luzepoke): luiszak die veel luizen heeft, fr. pouilleux. Bij poke verwijst Loquela naar het Franse poche. In het WNT vinden we bij Pook (II) de verklaring zak: deze opvatting is in Vl. België zeer bekend. Wat er het meest op lijkt is wel verklaring (6); matras, onderbed.
|
| |
| |
| Volgens het WNT zou dit nu nog in Hageland (Schuermans) en in Haspengouw (Rutten) gebruikelijk zijn. Er bestaat dus een verband tussen pook, poke, luizepoke, matras, en strozak. De beperking in het WNT tot Hageland en Haspengouw is zonder twijfel te beperkt. Bij het rondvragen naar dit woord en het toevallig spreken over het testament van B. Siboons, hoorden we een collega die stellig beweerde dat zijn echtgenote - zij is een Westvlaamse - nu nog van een vuil of onopgemaakt bed zegt: 't Is een echte poke!
Moeilijker nog is het element lijder. Zou het dan toch verkeerd zijn, en bedoelt men luize- of luizen -? Het lijkt me gezocht. Bestaat er - via de Westvl. uitspraak [lider] - een verband met het Franse lit, bed? In het WNT vinden we bij lijder: iemand die lijdt, ziek of verwond is. Maar Siboons zegt bovenaan dat hij godt lof noch gesont van lichaem is. Ziekbed lijkt me dus geen steekhoudende verklaring. Ik hou het persoonlijk - nogal intuïtief - bij de idee dat lijder (cfr. de zegswijze die het WNT opgeeft) ook toegepast kan worden op armen, behoeftigen. Er zijn al veele meer lyders dan hooghe peerderyders, lezen we daar (Meyer, Spreuken). Daarom zou lijderpoken wel eens best een eenvoudige strozak, een schamele matras kunnen zijn zonder meer... |
- | anght: staat voor hangt. |
- | roosterschippe: Loquela: groote koolschippe, wier blad, gemaakt zijnde als een rooster, het mul van de kolen deurelaat. |
- | domperken: hier wordt een metalen schuitje bedoeld (De Bo), waarmee men de kaarsen doofde. De Bo geeft het gezegde: een groote neus gelijk een keersedomper. |
- | profijter: in WNT ook profijtje, samenst. kaarsenprofijtertje: voorwerp dienende om eindjes kaars profijtelijk te laten opbranden, best. uit een van een of meer pinnen voorzien koperen of blikken plaatje, bevestigd op een buisje dat in het pijpje van een blaker of kandelaar kan worden gezet. Niet meer in gebruik. |
- | trochschepper: scheplepel, schep of schop bij de trog in gebruik. |
- | coelbak: meestal een houten koelvat, hier dus voor het bereiden van deeg. Dat de aanduiding daer men deegh in maeckt erbij wordt geplaatst, laat vermoeden dat de bedoeling van een koelbak eigenlijk een andere is. Bij koelvat geeft Loquela: botertubbe, zanevat. Bij De Bo lezen we voor boter- of beutertubbe: een houten klabout of een kuipje waarin men de boter beert en kneedt om er de overblijvende melk uit te drukken. Bij zaanvat, zanevat geeft De Bo weer botertubbe. |
- | loete: meerdere betekenissen. Hier (cfr. veelal) een ijzeren (oven)-krabber, wschl. zoals de bakkers die gebruiken. |
- | daeghelijns: schrijffout voor dagelijks? |
- | gleyerswerck: vaatwerk van fijne witte aarde, verglaasd met tinas; Fr. faïence. De Bo geeft als voorbeelden schotels, taljooren. soep trinen, sauskommen, schalen en potten. |
- | forceten: vorken. |
- | treckpot: theepot. |
- | lauwerkens: een lauwer is volgens De Bo een kleen ijzeren komfoor dat men verdragen kan, fr. réchaud. Het woord houdt waar- |
| |
| |
| schijnlijk verband met lauw, licht warm dus. Een lauwer is dan een voorwerp dat iets lauw maakt, waarbij het morfeem -er op de handeling kan wijzen. |
- | angel: haak, haakvormig voorwerp, hier waarschijnlijk een ketelhaak. |
- | kersnuter: cfr. WNT kaarssnuiter, kaarse snuiter: een gereedschap om de kaarsen te snuiten, in Z.-Nedl. keers(e)snutter. Snuiten: het verkoolde deel van de pit wegnemen, bepaaldelijk onder het branden (WNT). |
- | putaker: emmer of veelal zelfs koperen vat, gebruikt bij het water putten |
- | kersseback: WNT: langwerpige bak waar kaarsengieters hun wassen kaarsen in leggen. |
- | caforken: bij kafoor geeft De Bo de verklaring schouw, kave. Ook vermeldt hij Kiliaan, die we moeten bijtreden in deze context, met de verklaring komfoor, réchaud. De Bo beweert dat de vorm kafoor beter is omdat het komt van het Franse chauffoir. Het zou nog te Brugge gebruikt worden, beweert hij. Is dat nu ook nog zo? |
- | brandel: brander, m a.w. een haardijzer waarop het brandhout rust in de haard, de vuurbok. |
- | geelde: staat voor gelde, geld. |
J. VAN ISEGHEM
|
-
voetnoot(1)
- Brugge, Bisdomarchief. Acta 59, fo 88; Acta 65, fo 30v; Acta 72, fo 18; naar alle waarschijnlijkheid was hij verwant met zijn naamgenoot kanunnik Balduinus Siboons, overleden in 1732, bekend om zijn geschiedkundige belangstelling, cfr. N. HUYGHEBAERT, Prieuré de Béthanie à Bruges, in: Monasticon belge, III, vol. 4, Luik, 1978, blz. 1125 en noot (1).
|