Geschilderde panelen als jaloezieen
Een uitleg voor de ‘Jan van de Oliekoeken’ van Jan Garemyn
De stad Brugge bezit een plezierig schilderwerk op dennehout (176 × 82 cm), ‘Jan van de Oliekoeken’ van de Brugse schilder Jan GaremynGa naar voetnoot(1). Het werd tot nog toe als een deur beschouwd (zie H. PAUWELS, Catalogus Groeninge, nr. 159), terwijl H. Stalpaert de hypothese geuit heeft dat het om een soort uithangbord ging (zie West-Vlaanderen 1952, blz. 182: Brugse Uithangborden).
De catalogus van de kunstveiling Garemyn (1799) geeft ons waarschijnlijk het definitieve antwoord. Deze catalogus vermeldt immers verscheidene ‘solazies om voor den venster te zetten’.
Wij kennen allen de jaloezie, die door Van Dale enigszins ingewikkeld beschreven wordt als ‘zonnescherm, bestaande uit een aantal enige mm dikke houten stroken, evenwijdig aan mekaar met koorden bevestigd, zodat zij een horizontaal traliewerk vormen dat open neergelaten kan worden’. Men gebruikt thans vrij algemeen jaloezieën van kunststof; uit onze jeugd herinneren wij ons nog de rieten mat of het stuk lijnwaad dat neergelaten werd om de koelte van het interieur te beschermen tegen de zonnebrand.
Met ‘solazie’ heeft de catalogus Garemyn de Brugse uitspraak voor ‘jaloezie’ gebruiktGa naar voetnoot(2). Het ging dus duidelijk om planken die vóór de vensters geplaatst werden teneinde de woonkamers te beschermen tegen de zonnestralen.
De catalogus vermeldt niet minder dan dertien dergelijke beschilderde ‘solazies’: één met een papegaai in zijn kooi; zes met figuren (w.o. wellicht Jan van de Oliekoeken); twee met spelende kinderen; twee met een bloempot.
Het versje dat onder ‘Jan’ staat, wordt dan ook aldus begrijpelijk:
Jan heeft vijftigh-Jaer geloopen
met olie koecken te koopen
rust nu hier in dezen schyn (= zonneschijn)
Het gebruiksdoeleinde van zo'n paneel legt ook meteen uit waarom het een eerder ruw geborsteld en niet tot in de details afgewerkt schilderij was. De panelen brachten ongetwijfeld een heel plezierige noot in het zonovergoten straatbeeld. Voor de kinderen zal het dezelfde sensatie gegeven hebben als voor ons destijds het ‘Jantje van Pardoens’ op de Katelijnevest. De blik van Jan van de Oliekoeken was duidelijk zó gericht dat hij al van ver op de naderende voetganger rustte.
Hebben we hierbij iets nieuws gemeld over het dagelijks leven van onze voorouders, of werd hierover al gepubliceerd? Waren de be-