Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Een bevoegdheidsconflict tussen het leenhof van de burg en de munt te Brugge (1555)Men weet dat tijdens het Ancien Régime vele verschillende instanties en instellingen hun rechten en voorrechten uitoefenden over verscheidene groepen personen in een soms niet uitgestrekt territorium. In steden vooral had dit vaak als gevolg dat ressortafbakeningen en bevoegdheidsgrenzen niet steeds scherp konden worden uitgetekend. Het was dan ook niet verwonderlijk dat men soms heel ruime tijd wrijvingen en conflicten tussen verschillende instellingen zag aanslepen. Ook voor het beslechten van dergelijke contentieuze kwesties werd vaak beroep gedaan op de Brusselse Geheime Raad, de hoogste rechtsinstantie van de zestiende-eeuwse Nederlanden.
De twee partijen die tegenover elkaar stonden in hiernavolgend typisch voorbeeld waren de bailliu ende mannen van leene vanden hove ter Burch van Brugghe enerzijts en de provoosten, mitsgaders heurlieder greffier vander munte van Vlaenderen, residerende binnen Brugghe voirseyt anderzijtsGa naar voetnoot(1). Aanleiding tot het conflict was het feit dat Copkin, filius Jan Quaets ende Matheeus, filius Jans Boudeloot, beede ghevanghen upden steen ende vanghenesse, aldaer onderlinghe woorden ende questie hebbende, de zelve Matheus procederende te faicte tvoornoemde Copkin, met eenen snydere, wonde ghesteken heeft in zijnen aerme, dat bloet reesde, zo dat de zelve Matheeus, ter cause van dien behoirt byden voornoemden bailliu ende mannen gepugniert te zijne, anderen in exemple, naer uytwysen vanden rechten, vrijheden, ordonnantië ende oude costumen vanden zelven steene ende vanghenesse, van allen oude tijden hanghende aldaer in een bart beslegen. De beslissing tot bestraffing steunde overigens op het feit dat aan voormelde baljuw en leenmannen toebehoorde privative jurisdictie, kennesse ende berecht van alle zaken ende twisten ghebuerende up den steen ende vanghenesse der stede van Brugghe, ghecompre- | |
[pagina 235]
| |
hendeert onder andere plaetsen inde sauvegarde van Zijne Majesteyt.
Bij de aanvang echter van het proces zoe zijn in ghemaecten hove ghecompareert de provoosten en de griffier van het muntatelier, versouckende aenden voornoemden bailliu ende mannen 't renvoy ende eerste kennesse vanden persoen ende delicte vanden voornoemde Matheeus Boudeloot, wercman van der zelve munte ende alsoe heurlieder suppoost, overmits dat de zelve huerlieder suppoosten bij speciale previlegie, hemlieden verleent bijden voorsaten des Keyzers, in d'eerste instantie nieuwers justiciable en zijn dan voor hemlieden, ten ware omme drie zake, te wetene: vrauwe cracht, moort ende diefte, onder de welcke 't delict hem aengheseyt gheen en was, exhiberende te dien fijne copie auctentyck vanden voornoemden previlege.
Na deze nogal uitzonderlijke beginfaze van het proces, hebben de baljuw en leenmannen, gezien het voorgelegde privilege geheel generael is en gezien ook 't voornoemde versouck van renvoy in 't cas subject grootelicx es pryudiciable der hoocheyt des Keysers, niet willen ‘renvoy’ toestaan noch ooc jeghens den delincquant voorder procederen zonder daerup te hebbene ordonnancie van Zijne Majesteyt.
De vraag van het Brugse leenhof werd aldus door de Brusselse Geheime Raad doorgestuurd vooreerst naar de Raad van Vlaanderen, alwaar dewelcken vander munte dienvolghende hebben ghedient voor den voornoemden vanden Rade in Vlaenderen van antworde, aldaar nog eens het ‘renvoy’ eisende mits dat hemlieden de selve kennesse, berecht ende judicature ghelaten es van allen supposten vander munte, van wat saken dat zij, zoe wel civile als criminele, ghereserveert allenlic vrauwe cracht, moort ende diefte, bij expressen previlegie vanden coninck van Vranckrijcke, gheconfirmeert bij wijlen zaliger memorie hertoghe Philips ende diversche andere zijne voorsaten, graven van Vlaenderen, zaligher ghedachten. Nog eens werd aldus benadrukt dat de suppoosten alleen voor de ‘muntmeester’ mochten ‘te rechte staen’, waarbij door de leenmannen niet mocht gealludeerd worden op hun ‘sauvegarde’ gezien de voornoemde muntenaers zelve in sauvegarde ende protectie zijn vander voirseyde Majesteyt. Aan de andere zijde hebben vervolgens de Brugse leden van het leenhof het tegenovergestelde ghesustineert bij diversche redenen ende middelen. | |
[pagina 236]
| |
Na deze adviesprocedure heeft de Geheime Raad dan nog eens onderzocht wat beide partijen hebben voorgelegd, alsook zeker nog eens het advies van de Raad van Vlaanderen doorgenomen. Uiteindelijk werd dan bevolen aan de voirseyde bailliu ende mannen vander Burch te Brugghe suplianten dat zij den zelven vander munte consenteren 't selve renvoy, sonder eenighe zwaricheyt. Deze beslissing is gedateerd op 18 december 1555Ga naar voetnoot(2). Men kan dus besluiten dat daardoor de werkman van het muntatelier door zijn eigen oversten werd beoordeeld. m. baelde |
|