Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
In memoriam E.H. Paul Declerck (1922-1981)Op 17 december 1981 overleed te Brugge aan een hartaanval kanunnik Paul Declerck, president van het Grootseminarie, lid van het bestuur van het Genootschap voor Geschiedenis (Société d'Emulation), verdienstelijk historicus, veelzijdig leraar en alomgewaardeerd priester. Paul Declerck werd op 16 december 1922 te Westkerke-bij-Oudenburg geboren. Hij volgde latijns-griekse humaniora aan het O.L. Vrouw-college te Oostende en volbracht daarna een filosofische en theologische opleiding aan het Klein Seminarie te Roeselare en het Grootseminarie te Brugge. Hij combineerde deze studiejaren tevens met een historische academische vorming aan de Leuvense Universiteit. Na zijn priesterwijding op 1 maart 1947 werd hij leraar aan het college te Ieper. Vanaf september 1949 verbleef hij echter reeds voor een jaar te Rome waar hij werkzaam was in de Vaticaanse bibliotheek. In september 1950 arriveerde hij, als leraar nu, opnieuw in het Roeselaarse Klein Seminarie. Na twee jaar, in september 1952, werd hij aangesteld tot prefect van het nieuw opgerichte regentaat te Torhout. In 1954 al werd hij benoemd tot professor in de Wijsbegeerte aan het Brugse Grootseminarie maar werd in 1956 naar Torhout teruggestuurd om aldaar het directeurschap van het complete St.-Jozef-instituut uit te oefenen. Van juli 1959 af keerde hij echter definitief terug naar het Grootseminarie als professor in de kerkgeschiedenis en als archivaris. Sinds 1962 cumuleerde hij deze functies met een leraarschap-godsdienst aan het regentaat van het Brugse St.-Andreasinstituut en van 1966 tot 1970 doceerde hij tevens aan het Instituut voor godsdienstwetenschappen te Leuven. Op 5 februari 1970 tenslotte verkreeg Paul Declerck de eervolle en belangrijke benoeming van president van het Grootseminarie. Deze taak heeft hij met grote overgave vervuld tot aan zijn voortijdig sterven in december laatstleden. De betekenis van Paul Declerck als historicus kan hier slechts zeer beknopt worden weergegevenGa naar voetnoot(1). Geschiedkundige opzoekingen en historisch opstelwerk behoorden ongetwijfeld tot zijn meest intellectueel-geliefde activiteiten maar hij stond daarnaast voor velen steeds met geheel zijn rijk gemoed klaar voor andere bezigheden en opdrachten. Dit beduidt tevens dat Paul Declerck zich nooit helemaal als historicus heeft kunnen uitleven alhoewel hij aanvankelijk zich graag full-time voor historisch researchwerk zou hebben ingezet. In Leuven had hij een proefschrift geschreven over Walter van Marvis, bisschop van Doornik tijdens de jaren 1219-1252. Daaruit zijn twee vroege publicaties naar voren gekomen, nl. ‘Gauthier de Marvis, évêque de Tournai (1219-1252) et les Frères Prêcheurs’, in Archivum Fratr. Praedic., deel 20 (1950), blz. 330-348 en ‘Bisschop Walter van Marvis en de eerste Minderbroederkloosters in het bisdom Doornik’, in Handel. van de Soc. d'Emulat. te Brugge, deel XCV (1958), blz. 5-24. In de jaren zeventig publiceerde hij nog de opgemerkte studies, getiteld: ‘Commuun en zeven Getijden in de Brugse parochiekerken’ | |
[pagina 102]
| |
in Handel. van de Soc. d'Emulat. te Brugge, deel CVIII (1971), blz. 117-173 en ‘Het Sint-Salvatorkapittel van Harelbeke’, in De Leiegouw, deel 18 (1976), blz. 219-266. Deze vier ‘middeleeuwse’ bijdragen vallen op door een verregaande en vernieuwende heuristiek, een exacte en indringende bronnenkritiek en een detailvolle en grondige weergave van de essentiële feiten. Diezelfde karakteristieken vindt men overigens terug in de wetenschappelijke studies die Paul Declerck, vooral in de zestiger jaren, wijdde aan de problematiek van de kerkelijke Contra-Reformatie en meer speciaal betreffende de vernieuwde aanpak van de clerus-opleiding in die ‘Nieuwe Tijden’ in Vlaanderen na Trente. Aldus publiceerde hij achtereenvolgens de zeer informatieve en doorwrochte artikels, getiteld ‘De priesteropleiding in het bisdom Ieper, 1565-1626’ en ‘1626-1713’, respectievelijk in Handel. v.d. Soc. d'Emulat. te Brugge, deel C (1963), blz. 7-67 en deel CV (1968), blz. 5-121, ‘De priesteropleiding in de Mechelse Kerkprovincie na Trente 1563-1796’, in Collationes Brug. et Gandav., respectievelijk in 1967, blz. 487-517 en in 1968, blz. 82-102; een recenter bijdrage in diezelfde richting verscheen onder de titel ‘Bisdom en Seminarie te Ieper tijdens het leven van Karel Lodewijk Grimminck (167-1728)’ in Iepers Kwartier, deel 14 (1978), blz. 18-36. Voor de bekende abt van Steenbrugge, toen zestig jaar, bezorgde Paul Declerck een ‘bronnenbijdrage’ in 1975, getiteld: ‘Een jaargetijdenboek van de Sint-Trudoabdij te Brugge’ in Corona Gratiarum... El. Dekkers oblata, M. Nijhoff, 1975, blz. 229-270. Uit dit alles blijkt ten zeerste hoe het kerkelijk verleden de historicus Declerck bleef fascineren en hoe hij het opzoekingswerk betreffende de vroegere seminaries heeft gecombineerd en geassimileerd met zijn functie van president van een analoge instelling in die - ook niet zo rustige - twintigste eeuw. Door dit alles bleef de priester overigens zich terdege bewust dat in de Kerk extern triomfalisme beter de plaats ruimde voor interne diepgang. Als archivaris van de ‘Brugse Duinenabdij’ heeft Paul Declerck overigens nog zeer intens medegeleefd met de totstandkoming van de laatste tentoonstelling in Gruuthuse betreffende de Vlaamse miniaturen waarvoor hij, gulhartig als steeds, het meeste ‘materiaal’ had uitgeleend. Ook onlangs nog hield hij een zeer gesmaakte causerie over de hem persoonlijk zeer nabijstaande priester ‘Saint Vincent de Paul’. Bij een - helaas laatste - kliniekbezoek sprak hij nog vol lof over de recente Biekorf-afleveringen. Overigens bleek ook zijn zeer grote belezenheid betreffende de Brugse geschiedenisproblematiek uit zijn zeer degelijk bibliografisch overzicht ‘Kerkelijke geschiedenis’ in Panorama van Brugse geschiedschrijving sedert Duclos (1910), Brugge, 1972, blz. 107-144. Tenslotte zou men Paul Declerck ‘historisch’ zeker onrecht aandoen indien men hier niet even de aandacht zou trekken op zijn kwaliteiten als mens en priester. Opgegroeid in een diep-christelijke familie en wonend als jeugdige knaap in een vreedzaam ‘Brugse Vrije’- dorp, heeft hij nog die zeer typische vooroorlogse tijd gekend van gestadige weekdaagse arbeid, zondagse rust, jaarlijkse kermis, landelijk leven en lokale studentenpret. Zijn gehele leven bleef hij er sterk door getekend; aan zijn familie en aan die vele alledaagse ‘goeie mensen’ is hij steeds zeer gehecht gebleven. Dit beduidt dus dat hij | |
[pagina 103]
| |
alle oog en eerbied had voor eerlijkheid, werkzaamheid en eenvoud en die kentrekken heeft hij in zijn eigen persoon steeds willen vooropstellen. Aldus had hij een niet altijd uitgesproken maar niettemin felle afkeer voor onrechte woordenkramerij en zuiver theoretische benaderingen. De zeer knappe student, die eigenlijk nooit graag ‘naar school’ was gegaan, had nadien, vooral tijdens de volgende steeds wisselende leraarsjaren, een zeer brede zelfvorming uitgebouwd; hij was aldus bekwaam om over heel veel zaken zeer diepgaand te converseren en te discussiëren. Slechts weinigen weten hoe vertrouwd Paul Declerck bv. was met de Franse literatuur en met de Italiaanse cultuur, maar vele oud-regenten zullen nooit vergeten met welk ‘pak’ geschiedenis en aardrijkskunde hij kwam aandragen in het eerstejaarsregentaat te Torhout in 1952-1953. Ook als recensent, vooral door de vele boekbesprekingen in Collationes, heeft Paul Declerck ruim laten kennis nemen van zijn brede belangstellingssfeer, van zijn heel grote eruditie en van zijn verrijkende inzichten. In dit opzicht kwam hij zijn grote vriend, wijlen Prof. E.I. Strubbe, zeer nabij. Als priester heeft hij velen geleid en begeleid. Daarbij toonde hij steeds respect voor ‘andersdenkenden’ en bracht hij meestal veel begrip op voor ‘vertwijfelden’. Maar eigenlijk was hij slechts vol appreciatie en ook oprecht gelukkig bij de constatatie van daadwerkelijke inzet en echte gelovigheid, en dit zowel bij clerici als bij leken. Velen zullen hem dus blijven gedenken als een man ‘for all seasons’. De zo talrijken die de begrafenisplechtigheid in een volle Sint-Salvatorskathedraal hebben bijgewoond, zullen die laatste typering ongetwijfeld graag onderschrijven.
M. BAELDE, prof. Univ. Gent |
|