Biekorf. Jaargang 81
(1981)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
Betwistingen betreffende ‘pastoorssalarissen’ te Kalken en te Laarne (1552-1556).Op 22 oktober 1552 werd voor de Geheime Raad te Brussel een geschil beslecht tussen den baillieu, meyere ende scepenen van de heerlichheden van CaLckene ende Laerne, int bisdom van Dornycke ende lande van Vlaenderen, supianten ter eendere, ende heeren Jan vander Houwe ende Roelant Aerts, priesters ende cureyten oft prochiepapen, respective vander selven prochiën, opposanten ter andere zijden. Eerstgenoemden beklaagden zich vooral over de overdreven tarieven die beide priesters aanrekenden int administreren vanden sacramenten ende andere rechten der heliger kercken; voorgesteld werd dat zij tevreden souden wesen mits den taux aldaar gestelt ende gheordonneert bijden observantie ende gewoonte van den hove van RiemenGa naar voetnoot(1). Beide priesters repliceerden dat zij geenszins buiten de gewone gang van zaken waren getreden en dat zij tevreden waren met zulcken salaris, alzoot gheordonneert ende gestatueert es gheweest binnen corten jaeren haerwarts binnen den lande vanden Vrijen ende appendenciën van dien. Na replycke ende duplycke ende al tgene dat de voorseyde partyen hebben willen seggen ende overgheven werd door de Geheime Raad de volgende regeling uitgewerkt en verplicht gesteldGa naar voetnoot(2): Eerst dat dezelve opposanten vande administratie vanden Sacramente vanden heligen doopsele niet en sullen ontfangen dan eenen selveren penninck van één vanden peters, denwelcken zij inde keersse steken sullen. Ende angaende d'administratie vanden helighen sacramente vander biechte, gheadministreert in de kercke, zoe zal gheven een ieghelyck den pasteurs zijn beliefte. Item nopende d'administratie vanden helighen sacramente vanden aultaere inde kercke, en zullen de pasteurs anders nyct hebben dan zij van oudts gecostumeert en zijn te hebbene, te wetene driemael sjaers eenen natael penninck selver wesende. Item alsmen het helich sacrament der penitentie biechte des aultaers oft uterste unctie administreert buuter der kercke, zoe zullen de pasteurs | |
[pagina 329]
| |
hebben twee scellijnghen parisis. Item van ondertrauwe te doene inder kercke vanden bannen, ende solempniseren vanden heligen sacramente des huwelics, ende vanden lyckteecken te scryven, sullen de pasteurs hebben achte, thiene, twaelfve ofte vijfthien stuvers, naer de gestaethede ende faculteyt vanden persoonen. Ende de bruyt ten aultare commende, zal ghieven een paer hantschoenen den pasteur ende eenen stuver daerinne. Item vanden kerckganck ende purificatiën, sullen de pasteurs hebben twee scellijnghen parisis. Item vanden testamenten, staet een ygelick tzynder beliefte yet te laten oft niet. Item van begraven, vigiliën met negen lessen, commendatiën, hoochmesse ofte huytvaert, ende voirts al dat officium defunctorum aencleeft, voor den meersten dienst, sullen de pasteurs hebben int generael voer al thien scellinghen grooten. Item insgelincx vanden middelsten dienste, int generale elck naer zijn gestaethede, d'een meer d'ander min, tot vijf scellinghe groote. Item vanden minsten dienste, twaelf stuvers; wel verstaende dat de arme menschen, die byden aelmoesen leven ofte onderhouden werden by den Disch vanden Helighen Gheest, niet betalen en sullen. Item van een jaerbanck te doen bidden, tsondachs over de ziele van den overleden, twaelf grooten. Item voer het jaerghetijt, te wetene vigilie ende messe, sullen zij hebben achte grooten. Item van kinderen te begraven metter messe, twaelf grooten. Ende alst kinderen zijn van buuter prochiën, XII groote.***’ Na deze detailrijke opsomming zou men kunnen aannemen dat beide partijen nu tevreden zouden zijn. Toch was blijkbaar niet alles opgeklaard. Op 19 december 1556 wordt door diezelfde hoogste rechtsinstantie van de toenmalige Nederlanden een interpretatieve tekst opgesteld, hoofdzakelijk in verband met de keuze van de begravingsdienst en met het salaris van de kosters. Volgens de parochiepriesters mochten de erfgenamen niet beslissen over de aard van de begrafenisplechtigheid want wel te presumeren es dat zij altijts den minsten dienst kiezen zouden en mocht de vergoeding aan de kosters niet worden afgetrokken van de salarissen van de priestersGa naar voetnoot(3). De beslissing is gedeeltelijk gunstig voor de geestelijkheid want de Geheime Raad formuleerde het als volgt: De keuze ende optie wat dienst dat men voer den overleden doen zal, tsij den grooten dienst, middelsten oft minsten, staen zal ter keuze ende optie vanden erfghenaemen vanden overleden, zoe verre den overleden daer of binnen | |
[pagina 330]
| |
zijnen leven niet en heeft ghedisponeert, wel verstaende dat de erfgenaemen inde voirseide keuze ende optie hemlieden zullen moeten reguleren naer de faculteit ende ghestaethede vande overleden, zonder dat zij naer huerder beliefte zullen indifferentelyck moghen kiesen den minsten dienst; ende nopende trecht ofte salaris vande costers, zullen de zelve gheloent wesen boven den taux den voirseiden opposanten toeghevought, sonder den zelven loen ofte salaris afghetrocken te moghen wesen van het recht ofte taux den voirseide opposanten bij voirseyde sentencie toeghevoucht. Zowel in het eerste als in het tweede rechtsgeding werden de proceskosten tusschen partijen ghecompenseert. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat vóór de toeoassing van het Concilie van Trente (1545-1564), de centrale regering en andere instanties zich inspanden om de misbruiken in kerkelijke instellingen in te dijken, zij het dan op een occasionele en dus op een onvoldoende wijzeGa naar voetnoot(4).
M. BAELDE |
|