Uurslag op de klokken van de Sint-Salvatorskerk te Brugge (1741)
Op 30 april 1741, omstreeks het middaguur, sloeg de bliksem in op het belfort te Brugge; de houten spits brandde af en de klokken en het uurwerk gingen verloren. Meteen waren de Bruggelingen hun tijdaanwijzing kwijt. Om hieraan te verhelpen liet het stadsbestuur het uur en het halfuur slaan op de klokken van de Sint-Walburgakerk. Daar deze uurslag op de Sint-Salvatorsparochie niet goed kon gehoord worden, vroegen enkele parochianen aan deken, pastoors en kerkmeesters dat het uur en het halfuur ook op de klokken van de Sint-Salvatorskerk zou geslagen worden.
Op de vergadering van 14 mei 1741 verklaarden deze zich ermede akkoord, zodra men een staende slagh horloge kon ontlenen, dit - ten dienste van de klokluider - in de toren te plaatsen. Nog dezelfde dag kreeg men een uurwerk van het Sint-Juliaansgodshuis dat er twee bezat; het uurwerk werd op de toren opgesteld. Er werd ook een klokluider gezocht die van 5 tot 21 uur het uur (op de klok Elooi) en het halfuur (op de klok Jan) zou slaan. De dienstdoende klokluider kon die taak wegens zijn andere werkzaamheden, niet opnemen; de kerkbailliu wilde dit wel, en kreeg daarvoor 10,5 stuivers per dag i.p.v. de gevraagde 12 stuivers. Op dezelfde vergadering werd aan de meester horloge maecker Lancaster gevraagd hoeveel hij verlangde voor het opwinden van het uurwerk; deze was tevreden met wat men hem wilde geven.
Op 19 mei deed men een gewone omhaling bij de parochianen tot het bekostigen van herstellingen alsmede omme te voldoen d'onkosten van het orologieslagh op den toren dezer kercke; men zamelde 37-13-7 lb. in. Toen de klokluider na enkele dagen vaststelde dat stukjes brons loskwamen van de slagring van de klok Elooi, waartegen de klepel sloeg, werd daarover raad gevraagd aan de klokkengieter G. Dumery, die op 28 mei te Brugge was i.v.m. de nieuw te gieten klokken voor het belfort. Deze adviseerde de clipper wat saghter te doen timperen, hetgeen gebeurde.
Op 2 juli 1741 werd besloten het slaan van het uur en het halfuur te beëindigen omdat de wijsers op de stadtstoren sijdert gisteren hebben beginnen te wijsen. Aangezien het echter nog wel 4 à 5 maanden zou duren, vooraleer men het uur zou kunnen slaan, vroegen verscheidene parochianen door te gaan met het uur en halfuur slaan. Daarop besliste de kerkfabriek op 9 juli de klokluider naar de voornaamste ingezetenen op de parochie te sturen om te informeren hoeveel zij maandelijks wilden bijdragen. Deze prospectie verliep gunstig en vanaf 10 juli 's middags werden de uren opnieuw geslagen tot groote satisfactie van al de prochianen.
Een speciale omhaling bij de parochianen tot het helpen betalen d'oncosten van 't slaen ure ende halfure op de klocken deser kercke bracht van 9 tot 31 juli 1741 5-14-8 lb. op; van 1 augustus tot 31 december 22-5-4 lb.
Bronnen: A.B.B., Reeks S. 141, Resolutieboek 1608-1746, fol. 317-321; S. 566. Kerkrekeningen 1739-1748, fol. 8v, 16, 16v (1741).
LUC DEVLIEGHER