Biekorf. Jaargang 79
(1979)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| ||||||||||||
Grafschilderingen in Vlaanderen
| ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
er eind 13de eeuw een figuratieve grafschilderkunst bestondGa naar voetnoot(1). In januari van dit jaar vond men o.a. de grafkelder van Petrus Calf, Proost van de O.L. Vrouwekerk, waarin een loden grafplaatje werd aangetroffen waarop de overlijdensdatum 1295 voorkomt. In dit graf wordt de geestelijke zelf afgebeeld in geknielde houding, als stichter, samen met zijn presentatieheilige de H. Petrus. Reeds in 1895 en 1896 werden op het kerkhof van de O.L. Vrouwekerk beschilderde grafkelders gevondenGa naar voetnoot(2) en in 1910 in de kerkGa naar voetnoot(3) terwijl een in 1978 gelokaliseerd beschilderd graf nog dient gelicht te wordenGa naar voetnoot(4). Om van het onderwerp niet te veel af te wijken handelen we hier achtereenvolgens over de artistieke implicaties van de frescoschildertechniek en de tijd die de schilder ter beschikking stond om zijn werk uit te voeren.
Drie dingen zijn voor het maken van een schilderij nodig: een vlak, verf en penseel. Bij de beschilderde graven vormt de baksteenmuur van de kelder, het vlak of de drager. De grondlaag wordt gevormd door de bepleistering van kalkmortel. De baksteengraven gemetseld van halfsteensmuurtjes leveren geen constructieve problemen op. Ook een eventuele overwelving, zoals bij al de Aardenburgse graven, leverde geen problemen op. Bij middel van een houten formeel konden deze segmentvormige tongewelfjes vrij eenvoudig opgemetseld worden. Ook in Kortrijk en Waasten werden overwelfde beschilderde grafkelders aangetroffen. | ||||||||||||
De schildertechniekenDe indeling van de schildertechnieken op muur is gesteund op de gebruikte bindmiddelen. Het is onjuist om onder het begrip ‘fresco’ alle technieken te groeperen. Wij laten hier, in het kort, een overzicht volgen. | ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
In de grafschilderingen uit Aardenburg en Sluis werd caseïne aangewend als bindmiddel. Ook te Brugge werd caseïne gebruiktGa naar voetnoot(5). De schilderingen werden dus uitgevoerd in de buon-techniek. Er werd geschilderd op de nog natte pleister; de twee lagen zijn doormengd en er is geen scherpe scheidingslijn tussen de pleisterlaag en de verflaag. Bij de fresco-techniek vindt de carbonisatie van de pleisterlaag plaats binnen de 24 uur. De verharding door carbonisatie hangt onder andere af van de capillaire werking van de pleister. In de beschilderde graven te Aardenburg en Sluis werd over het algemeen een grofkorrelige kalkmortel, calciumcarbonaat (CaCo3) gebruikt. Men schilderde als het ware in de pleister en de verf zit dan ook gedeeltelijk geïmpregneerd in de pleisterlaag. | ||||||||||||
Tempo van uitvoeringHet schilderen in fresco is dus gebonden aan de tijdslimiet van de chemische omzettingen. Daardoor is het niet mogelijk veranderingen, ‘repentirs’ aan te brengen. Het pleis- | ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
terwerkGa naar voetnoot(6) blijft maar één dag vochtig en er moet dus snel gewerkt worden. Behalve deze beperkende werkconditie die bepaald wordt door de techniek, is er nog een ander belangrijk feit dat lang uitstel van de schildering onmogelijk maakte. Tijdens de middeleeuwen werd de dode begraven op de dag van overlijden of daags daarna. In de keuren wordt soms bepaald dat de begrafenis moest plaats vinden binnen de 36 uur na het overlijdenGa naar voetnoot(7). In Gent werd er (soms) begraven op dezelfde dag van overlijdenGa naar voetnoot(8). Uitzondering op de regel vormen de pompeuze uitvaarten van de vorsten maar deze werden daags na het overlijden gebalsemdGa naar voetnoot(9). Men dient zich bij de waardering van deze grafschilderkunst goed te realiseren dat deze kunstwerken in een korte periode dienden uitgevoerd te worden, namelijk in de zeer korte tijdspanne tussen dood en begrafenis. Afgezien nog van de tijdslimiet opgelegd door de techniek en de begrafenisgewoonten is daar nog de ongemakkelijke houding die men moest aannemen om in de zeer smalle graven te kunnen werken. In de kleine ruimte van circa 2 m x 50 cm kon men zich nauwelijks roeren. De bovengrondse monumentale grafsculptuur of zerk werd dikwijls reeds tijdens het leven besteld en uitgevoerd. Voor de ondergrondse schilderingen lijkt dit zeer onaannemelijk. In geval van een nieuwe bijzetting (en dit gebeurde regelmatig) maakte men wel gebruik van de reeds aanwezige gemetselde infrastructuur. In Aardenburg werden in de pleisterlaag deuken aangetroffen die waarschijnlijk veroorzaakt zijn door het neerlaten van de kist voordat de pleisterlaag hard was. Ook neergedropen verfsporen bevestigen de vluchtige aard van het werk. De grafschilderingen geven blijk van ambachtsvaardigheid en hier en daar zelfs van meesterschap. Hierbij dienen we onmiddellijk de bedenking te maken dat deze schilderingen bestemd waren voor de doden en niet bestemd ter bevredi- | ||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||
ging van het kunstgenot. Nu deze schilderingen, na zeshon derd jaar, weer aan het licht komen en dikwijls zeer fris bewaard, doen we er best aan om geen steriele discussies over esthetiek te beginnen. Bedenk dat deze omhulsels enkel bestemd waren voor de overledenen, die vergezeld van beschermheiligen of voorspreeksters (Maria) en rijkelijk voorzien van afweersymbolen tegen boze machten (‘quia per hoc demones fugantur’), beschermd werden tot op de dag van de opstanding. Zij prolongeren, zoals de wierook zwaaiende Engelen, het begrafenisritueel tot over de aardse grenzen. Zij nemen de taken over van de ‘ecclesia terrena’. | ||||||||||||
Geschilderd uit de handAl de Aardenburgse graven en ook de meeste Brugse grafkelders zijn uit de vrije hand geschilderd. Welke methode werd daarbij gevolgd? In de regel werd begonnen met het inkrassen van de hoofdlijnen, daarna werden de kleurvlakken opgebracht met een hard penseel. De afwerking vond plaats door forse zwarte contourlijnen aan te brengen. Als gevolg van het haastige werk loopt de contour soms gedeeltelijk buiten of binnen het kleurvlak. De vooraf ingegrifte lijnen werden bij het schilderen dikwijls niet gevolgdGa naar voetnoot(10). Als kleurstoffen gebruikte men bij voorkeur aardverven zoals rode en gele okers, azuriet voor het blauw en voor het zwart zowel verpulverde houtskool als beenderzwart. Of het schilderwerk werd uitgevoerd door één meester of gezellenwerk was valt niet gemakkelijk uit te maken. Wellicht waren twee man gelijk bezig: de meester die de hoofdlijnen inkraste en als laatste afwerking de zwarte contouren trok. De Brugse schilder Michiel van Vlueten werd in 1550 uitbetaald voor het vervaardigen van de schildering in het graf van Margareta van Oostenrijk in het Annunciatenklooster te Brugge. De rekening vermelt duidelijk dat het bedrag van 18 £ uitbetaald werd voor hem en ‘ung sien serviteur’, zijn gezelGa naar voetnoot(11). | ||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||
In de middeleeuwen werd de kunstschilder beschouwd als een ambachtsman en we zien grote meesters als Jan van Eyck beelden polychromeren bestemd voor de gevel van het Brugse stadhuis, terwijl Lanceloot Blondeel zelfs gerechterlijk vervolgd werd omdat hij niet op het voorgeschreven tijdstip een ‘vane’ had geleverd. Kunstschilders werden toen ook belast met het schilderen van torenuurwerken. Waarom zouden zij geen opdrachten aanvaard hebben dichter bij de grond, ja zelfs in de grond. Zelfs al waren de schilderingen bestemd om voor eeuwig ondergronds te blijven dan was dit nog geen reden om minderwaardig werk af te leveren. Zo was de wapenheraut Jean des Prelz, alias Salins, speciaal uit Brussel naar Brugge gekomen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de heraldische voorschriften bij de uitvaartplechtigheden van Margareta van Oostenrijk. Hij zal dan ook wel de grafschilderingen van Michiel van Vlueten geïnspekteerd hebben om de door hem afgebeelde wapenschilden te ‘visiteren’. De grafkeldertjes hadden meestal geen vloer. De overledene moest immers in de gewijde aarde begraven worden. De kist werd met touwen neergelaten en geplaatst op twee rijen bakstenen aan het hoofd- en voeteneinde van het graf. Zodoende kan men na het zinken van de kist ook de touwen weer verwijderen. Reeds in Merovingische graven uit de zesde en zevende eeuw werden dwarsbalkjes aangetroffen aan de uiteinden van de kisten. In de grafkelder van Maria van Bourgondië waren ijzeren staven aangebracht zoals dit ook het geval was in verschillende niet beschilderde grafkelders die in 1971 werden gevonden in de St.-Pietersabdij te GentGa naar voetnoot(12). Deze evolutie kunnen we volgen over een periode van duizend jaar met als voornaamste kenmerk de adaptatie van het materiaal: hout, baksteen, ijzer. Aangezien de grafkelders niet geplaveid waren zou men de vraag kunnen stellen of men een put maakte om dieper te kunnen staan en zo gemakkelijker te kunnen werken. Dit valt sterk te betwijfelen. De fundering van de keldertjes zou immers in gevaar gebracht worden. Door J. van Hinte en L. Devliegher werden daarvoor ook geen aanwijzingen gevonden. Wij schreven reeds dat de meeste grafschilderingen uit de vrije hand werden geschilderd. Hierbij is niet uitgesloten dat de schilder | ||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||
een ontwerptekening of carton bij zich hield. Ook voor tapijten, glasramen en grafplaten werden cartons vervaardigd. Herinnert de aflijning van de kleurpartijen met zwarte contouren niet sterk aan de werkwijze van de glasschilder? Hiermede bedoelen wij niet de typen of sjablonen van hout of papier die op de vochtige pleister werden gehecht en overtrokken. Deze modellen (zgn. calques au poinçon) werden wel gebruikt in sommige graven te Brugge, Sluis en Hannekenswerve (Zeeland). | ||||||||||||
De schilderijen in HannekenswerveVooral in HannekenswerveGa naar voetnoot(13) is het opvallend dat de zes schilderingen uit graf 5 werden aangebracht op een begrensd rechthoekig vlak dat precies beantwoordde aan de grootte van het model. Hierdoor is te verklaren waarom de Engelen met wierookvaten zwaaien, zoals dit gewoonlijk gebeurt. Wel houden zij in de linkerhand het wierookscheepje. Het wierookvat kwam buiten het vlak te liggen en werd niet afgebeeld omdat het niet op de sjablone stond. De decoratieve vlakvulling werd ook bij de sjabloontechniek altijd uitgevoerd uit de vrije hand, o.m. de gebruikelijke kruismotieven, roosjes, bloemen, ranken en dergelijke. Ze worden dikwijls vrij slordig uitgevoerd. Dit graf uit Hannekenswerve was eerst beschilderd met herkruiste Griekse kruisen. Daarna werden zes nieuwe voorstellingen in het graf aangebracht op een nieuwe pleisterlaag met o.a. de voorstelling van de H. Barbara en de H. Catharina. Na de tweede begraving werd dit graf overwelfdGa naar voetnoot(14). De graven uit Hannekenswerve waren waarschijnlijk alle vlak afgedekt. Alleen de graven 1, 5 en 18 werden secundair overwelfd. Uit dit voorbeeld van de St.-Nicolaaskerk van Hannekenswerve blijkt dat in eerste instantie geschilderd werd uit de vrije hand maar dat in een latere periode ook incidenteel werd gebruik gemaakt van een kopieertechniek. De grafschilders namen wellicht hun toevlucht tot deze werkmethode om sneller te kunnen werken. Een volgende | ||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||
stap was het opplakken van gravures op de bepleisterde wanden. In enige graven in de St.-Salvatorskerk te Brugge werden dergelijke houtgravures aangetroffenGa naar voetnoot(15), waaronder een met de voorstelling van de Kroning van Maria. We zien hier dat door middel van deze xylografieën het iconografisch repertorium wordt uitgebreid met voorstellingen die voorheen nooit in de graven voorkwamen. De Kroning van Maria uit de St.-Salvator wordt eind 15de eeuw gedateerd. De grafschilderkunst is niet onbelangrijk voor de studie van de vroege Vlaamse schilderkunst en dit zowel schildertechnisch als iconografisch. De graffresco's uit einde 13de - begin 14de eeuw verdienen een betere plaats bij de bestudering van de preeyckiaanse schilderkunst. Op deze merkwaardige specimens vestigde Prof. J. Duverger onlangs nog de aandachtGa naar voetnoot(16). De goede bewaring van de in de O.L. Vrouwekerk gevonden grafschilderingen vormt bijgevolg een belangrijke opdracht.
Tot slot vatten we hier nog even de redenen samen waarom de grafschilderingen snel dienden uitgevoerd te worden. Vooreerst is daar een schildertechnische reden nl. het carbonisatieproces en voorts de verplichting om het lijk te begraven binnen de 24 uur of binnen de 36 uur. Een eventuele slordige uitvoering is te verklaren door de ongemakkelijke houding die de schilder diende aan te nemen om de figuren aan te brengen. Om sneller en eenvoudiger te kunnen werken werd soms gebruik gemaakt van modellen of het opplakken van gravures. Bij kerkbegraving was snel uitvoeren van de schilderopdracht eveneens een noodzaak omdat de opengebroken vloer de liturgische diensten hinderde. Dit alles verklaart nog niet waarom in de grafschilderkunst de uitbeelding van de thema's zeer dikwijls conventioneel en stereotiep verliep. Deze langzame stijlevolutie stelt men trouwens ook vast in de bovengrondse grafplastiekGa naar voetnoot(17). Dit probleem wordt in een volgende bijdrage behandeld. W.P. Dezutter |
|