Biekorf. Jaargang 79
(1979)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||
Vier emblemata voor het praalgraf van bisschop Van Susteren
|
1. | De pelikaan: Erogat ut pascat. |
2. | De kloek met haar kuikens: Colligit ut foveat. |
3. | De ooievaar: Nutrit ut impendat. |
4. | De arend: Elevat ut tentet. |
In ieder yan de vier gevallen is de vogel bezig met zijn
kroost, wat ten overvloede door de Latijnse spreuk wordt toegelicht. Drie ervan staan reeds vermeld in Physiologus de vroeg-kristelijke bron waarop menig embleem uit de middeleeuwse bestiaria en latere tijden teruggaat. Daar lezen wij ook de belerende anekdotiek waaraan de betrokken vogel zijn iconografische bruikbaarheid te danken heeft.
1. De pelikaan figureert reeds in psalm 102. Physiologus maakt echter gewag van een fabelachtiger versie dan die welke wij kennen. De drieste jongen van de pelikaan zouden, luidens dat verhaal, hun ouders in het gezicht pikken. Deze pikken terug en doden ze. Drie dagen lang treuren ze over hun euvele daad. Na de derde dag keert de moeder terug, rijt zich de flank open en laat haar bloed druppen op de dode lijfjes zodat deze terug levend worden. Dezelfde bron verwijst naar de tekst waarin de profeet Isaias het heeft over de ondankbaarheid van de mensenkinderen. De versie die gebruikelijker is dan bovenstaande, ziet in de pelikaan uitsluitend de toewijding: bij voedseltekort zou de vogel zijn jongen in leven houden te koste van het eigen bloed. De Latijnse tekst op het medaillon wijst in dezelfde richting: erogat ut pascat: zichzelf vernietigen om anderen te voeden.
2. De kloek met haar kuikens vinden wij niet bij Physiologus terug. Het beeld is nochtans duidelijk van evangelische oorsprong (Mattheus en Lucas). Merkwaardig is dat het eveneens werd ingehaald voor één van de achttien emblemen die op 10 oktober 1740 gediend hebben ter versiering van de ramen van het seminarie bij het zilveren bisschopsjubileum van Hendrik Jozef van Susteren, daar echter met een ander devies (saucia curis: door zorgen verwond). Vermits hetzelfde seminarie de beslissende hand heeft gehad in het ontwerpen en laten uitvoeren van het grafmonument, zou de vinding van de emblemata o.i. best in dat ‘vakkundig’ midden worden gesitueerd.
3. De ooievaar wordt door Physiologus omstandig als zinnebeeld van Christus getypeerd. De spreuk nutrit ut impendat, met in het tweede lid van de zin duidelijk de betekenis van het zich opofferen, wordt hier blijkbaar andermaal als een superlatief op de bisschop betrokken.
4. De arend tenslotte is in de christelijke iconografie een veelvuldig aangewend embleem met soms zeer verschillende betekenissen. Het elevat ut tentet is door Pulinx op niet mis te begrijpen wijze in beeld gebracht. Physiologus beperkt het legendarisch gedrag van de arend: als deze oud geworden is,
Marmeren medaillon gesculpteerd door Hendrik Pulinx 1747 Brugge. Sint-Salvatorkerk
geraakt zijn blik onzeker. Dan zoekt hij een bron op van helder water, stijgt omhoog in de zon zodat zijn oud gevederte verbrandt en de schelen hem van de zieke ogen vallen; daarna duikt hij opnieuw tot driemaal toe in de bron en is opnieuw jong. (Het embleem lijkt verwant met dat van de feniks). Jongere teksten o.a. van Honorius van Autun, gewagen van de adelaar die zijn jong op eigen vleugels omhoog draagt om het te leren vliegen. Het meest populair is echter het relaas van de arend die zijn jong tot in het felle zonlicht draagt om te zien of ook hij de zonnegloed zal doorstaan. Is het jong daartoe niet in staat, dan laat de ouder het te pletter vallen. De Latijnse tekst elevat ut tentet: hij heft het jong op opdat het zou pogen (in de zon te kijken) valt onmiskenbaar op deze laatste versie terug.
De vier emblemata aan het Brugse praalgraf zijn dus niet zo maar wat versierselen. Zij werden door de ontwerpers van het monument bedachtzaam gekozen uit de beeldenvoorraad die de late barok in Vlaanderen had overleefd, en op leven en werk van bisschop van Susteren toegepast. Diens strijd tegen het Jansenisme evenals zijn ijveren voor de renovatie van het Brugs seminarie hebben hen daarbij terecht voor ogen gezweefd.
G. Gyselen
- voetnoot(1)
- Over het praalgraf zie o.a Baron Albert van Zuylen van Nyevelt, Tombeau de Mgr. van Susteren, in Annales Soc. Emul., Brugge, 1912, blz. 64 en volg. - Marcelle Selschotter: H. Pulinx, sculpteur brugeois, in Annales Soc. Emul., Brugge, 1930, blz. 18. - Dr. Elisabeth Dhanens, Hendrik Pulinx, in Drie Vlaamse meesters van de XVIIIe eeuw (catalogus van de tent.), Brugge, 1950, blz. 83, en Jean Luc Demeulemeester en Jan van Brugghe, Kunstschatten uit de verdwenen kathedraal in Sint-Salvators te Brugge, opgenomen in Sint-Donaas en de voormalige Brugse kathedraal, Brugge, 1978, blz. 102. - Over H.J. van Susteren zie A.C. De Schrevel in Biographie Nationale, t. XXIV, kol. 287-311.
De gegevens uit Physiologus zijn ontleend aan de editie van Otto Seel, in de reeks Lebendige Antike, Artemis Verlag 1960. Vgl. Prof. dr. J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, 3e druk, 1978 en vooral L. Réau, Iconografie de l'art chrétien, Parijs 1955-1959.
De beschrijving van de emblemata voor de decoratie van het seminarie n.a.v. het jubileumfeest van Mgr. van Susteren in 1740 is opgenomen door A.C. De Schrevel in zijn Histoire du Séminaire de Bruges, t. II, Documents, Brugge, 1883, blz. 474 e.v.