Een Atrechts historicus over tapisserie 1300-1500
Steden met een rijk verleden mogen zich gelukkig prijzen als zij binnen hun muren beschikken over vaardige én schrijfgrage historici. Zo kan men voor Arras, het oude Atrecht, hoofdstad van Artezië, niet zonder de talrijke studies van J. Lestocquoy. Bij de Commission Départementale des Monuments Historiques du Pas-de-Calais heeft deze onlangs een nieuw werk laten verschijnen, ditmaal gewijd aan het tapijtwerk tussen 1300 en 1500. Hij bespreekt daarin voornamelijk de situatie te Parijs, Arras zelf, Rijsel, Doornik en Brussel, maar verwijst toch ook geregeld naar kontakten met steden in het graafschap Vlaanderen, later in Bourgondië, waaronder inzonderheid Brugge.
De aanzienlijke rol van de Atrechtse tapijtwevers, de vermaarde ‘hautelisseurs’ die uitzwermden tot in Hongarije, vervult Lestocquoy met rechtmatige trots. Hoewel de archivalische gegevens ook voor Arras zeer schaars blijken te zijn, weet hij een verhelderend onderscheid te maken tussen de eigenlijke wever en de marchand die het produkt aan de man bracht. Meteen kan worden vermoed waarom de marchand meer dan eens als maker van een tapisserie vermeld staat. Hij haalde de opdracht binnen, speelde een rol in het bedenken van de te behandelen thema's, boekte de koopsom, kortom gedroeg zich als een bedrijfsleider. De benadering van een figuur als Nicolas Bataille is in dat opzicht relevant. In de literatuur over de tapijtweefkunst figureert Bataille nog dikwijls als vervaardiger van een bepaald werk, terwijl uit het onderzoek van Lestocquoy kan blijken dat hij in feite (veelal onbekende) ambachtslieden aan het werk heeft gezet.
De auteur heeft uiteraard vooral de Atrechtse toestanden van de 14e tot de 16e eeuw willen achterhalen en enigszins nieuw licht werpen op de opkomst en eerste bloei van het verhalend tapijtwerk. Hij stelt dat tegen 1360 tapisserie ophield zomaar een fraai vervaardigd weefsel te zijn, alleen versierd met bloemen of wapentekenen. De dag dat ene Boursette aan het schepencollege van Rijsel een tapijt kon tonen waarop een heel verhaal stond afgebeeld, is voor deze branche het aanschijn van de wereld veranderd. Dat was in 1366. En wat een vaart heeft die vinding niet teweeggebracht: werkstukken tot 120 meter lang verlieten de werkplaatsen. Het tapijt over de Slag van Rozebeke mat er 40 op 5; men heeft het in stukken moeten snijden om het te kunnen vervoeren.
Lestocquoy heeft niet de opzet gehad zijn studieveld uit te breiden tot Brugge. Hij verwijst waar nodig naar de studies van dr. Versyp. Over Rijsel komt hij echter toch te Brugge terecht omdat zich hier bijhuizen van verdelers of tussenpersonen bevonden waarvan de actiestraal ondermeer tot in Italië reikte. Mede daarom brengen wij het boek graag onder de aandacht. En omdat het de betekenis van moderne landgrenzen zo relativeert.
G. Gyselen
J. Lestocquoy: Deux siècles de l'histoire de la tapisserie (1300-1500), Mémoires de la Commission Départementale des Monuments Historiques du Pas-de-Calais, deel XIX, p.a. Préfecture du Pas-de-Calais, 62021, Arras.