Graaf Karel de Goede
in de Brabantse Kroniek
1500
In een ‘Chronijcke van Nederland’, lopend over de jaren 1127-1525 (ed. Piot, Brussel 1879), gecompileerd door twee monniken van het Rode-Klooster (Zoniënbos) en bijna exclusief ‘brabants’ van inhoud, staat als eerste notitie het volgende ingeschreven:
‘Als men screef M[C]XXVIJ doen versloeghen eenrehande edellieden uuijt Vlaenderen haren heere den grave die Kaerle hiet, in Sinte Donaes kercke te Brugge, daer hij sijnen salmpme seijde’.
Daarop volgt, verrassend en verwarrend, het volgende item:
‘Item, op dijen selven dach, doerstack een met sweerden in Bourgoengnen sijnen heere, den grave die Willem hiet, biddende in de kercke voir den outaere’.
Die ‘selven dach’ voor dat gelijkaardig geval, is chronologisch foutief: de moord in Bourgondië moet (volgens Piot) gesteld worden op 9 februari 1127, dat is vier weken vóór het gebeuren in Brugge.
Opmerkelijk blijkt alleszins die ‘initiale’ plaats aan de moord in de Vlaamse burgkerk toegekend in de Nederlandse Kroniek van die Brabantse monniken.
C.B.