Een onbetwistbare Vlaming
1664
Ter ere van de heilige Gregorius, zijn patroon, stichtte kanunnik Gregorius Breydel als pastoor van Sint-Michiels te Gent, in 1664 een schola cantorum. De groep zou bestaan uit een zangmeester en zes choralen gevormd (of te vormen) in het gregoriaans gezang.
Voor de zangmeester bepaalt de stichtingsakte het volgende: ‘Eerst, dat men tot d'officie van den Regent ofte Sanghmeester altyt sal nemen eenen priester, wesende eenen natuerlycken Vlamynck, maer noynt gheenen Waele, om dit huys ende dese fundatie wel te regieren’. (De Potter, Gent VII, p. 488).
Een ‘natuerlycken Vlamynck’ is in 1664 een Vlaming geboortig van Oud-Vlaanderen (graafschap), dat alsdan ook nog de kasselrijen van de Westhoek omvatte.
De uitdrukkelijke vermelding ‘maer noynt gheenen Waele’ is een uitsluiting die niet veel voorkomt: ze treft immers de Vlamingen van de Waalse Kasselrijen (Rijsel, Dowaai) die in de gewestelijke omgang de ‘Waels’ van het graafschap waren (Biekorf 1971, p. 254). Deze uitzonderlijke bepaling is in 1664 denkelijk ingegeven door de alsdan dreigende Franse verovering van Waals-Vlaanderen.
In elk geval heeft Gregorius Breydel het gebruik van de volkstaal bij de opleiding van de jonge koorzangers willen verzekeren.
C.B.