de wederopstanding van Brugge niet goed gezind zijn (waar hebben wij dat onlangs nog gehoord?).
Essay veeleer dan monografie, zo kan men het stellen, behoudens de bedenking dat de Lamentatie toch een kleine goudmijn is van eigentijdse informatie als men probeert de harde realiteit van het ogenblik onder de betoogtrant uit te halen. Een paar voorbeelden maar, en van Male schrijft ze neer met de krop in de keel want hij heeft het mes in eigen vlees voelen snijden. De crisis van de bocraanverwerij heeft hij, als mersenier (handelaar in garen en kant) en wellicht ook als bocraanverver (fr.: bougran = grof gegomd linnen of voering) aan den lijve ondervonden. Vanwaar anders de ellende dan uit de stadsvlucht van de specialisten in de Geuzentijd en, toen eenmaal de fabricagegeheimen buiten bereik waren, de aanmaak van minderwaardige koopwaar die niet langer tegen de buitenlandse producten kon concurreren. Tweede voorbeeld: de levensduurte, door van Male geïllustreerd met de kostprijs van tientallen ‘etelicke ende drinckelicke waeren’ waarbij de tijdgenoot ongetwijfeld droevig en beamend zal hebben geknikt. Zo zijn er vele redenen van beklag, en de auteur moet naar het einde van zijn betoog dan ook wel hebben aangevoeld dat hij, besluitend, enig ‘herstelprogramma’ - de term komt van de uitgevers, - moest zien te formuleren. Immers, is Brugges welvaart ‘int grosse’ weggevloeid en ligt de stad letterlijk te zieltogen ‘met penninck ende keersse inde handt’, dan dienen toch op korte termijn remedies bedacht om de dramatische toestand te keren. Wil Brugge méér behouden dan de stapel van de Spaanse wol, een aalmoes denkt van Male, dan moet dringend een verbinding met de Leie tot stand komen. De ‘Heeren van Ghendt’ met hun overvloed aan waterwegen moeten dulden dat die van Brugge daaruit ook ‘een stoop waeter haelen’. Iets konkreters weet de toegewijde grijsaard, in weerwil van zijn beeldende taal, niet te bedenken. Zijn crisiswet
vraagt dat ‘cleen waeterken’ en beveelt aan dat de stadsmagistraat het bij de Koning van Spanje gaat bepleiten. Trouwens, heeft Brugge zich niet als eerste stad opnieuw aan de koning gewonnen gegeven?
De Lamentatie is toch wel een pakkend tijdsdocument, een open ietwat hulpeloos betoog van iemand die nederig van zichzelf beweert dat hij maar een ‘leeck ende ghemeene persoone’ is. Toch hoopt hij dat zijn jarenlange toewijding voor 't gemenebest zijn woorden kracht kan bijzetten. En hangt zijn portret niet in Sint-Jacobs
Vrij onverwacht maar wellicht bedoeld als vergelijkende leermare en staving, volgen op het corpus van de tekst nog drie kronieken: I over de tijdspanne 984-1546, II over 565-1323, III over 1127-1339. De vrij beknopte teksten zijn te vergelijken met de databanken die andere kroniekschrijvers hebben opgesteld, Despars, de Damhoudere, Sanderus, Gailliard e.a. Het ware een boeiend werkje al die gegevens chronologisch op een rij te zetten onder de hoofding ‘kroniek van Brugge, samengelezen uit het getuigenis van diverse schrijvers’. Hoe intrigerend informatie kan werken blijkt bijvoorbeeld uit de bewering in kroniek III met betrekking tot 1302. Volgens deze bron hebben de Ieperlingen tussen Kortrijk en het klooster van Groeninghen putten gemaakt die zij daarna met takken bedekten, sluikse valkuilen waarin later de Franse ruiterij zou verdinken...