Gebroekte knechtjens
1766
Het vernieuwde reglement door de gilde der Schoolmeesters in Kortrijk (Register f. 11) in 1766 opgesteld, omschrijft nader de verdeling van de schoolkinderen in de verschillende inrichtingen, met name de identiteit van de jongens in het bestaande onderwijsnet.
Bepaald wordt dat de vrouwenkloosters en de begijntjes in hun scholen ‘niet langer sullen mogen aennemen, noghte blijven leeren, gebroeckte kneghtiens, op de boete van 24 ponden par.’.
In de spellewerkscholen echter zullen verder ‘oock meyskens en kneghtiens nogh niet gebroeckt, mogen leeren lesen...’
De formulering betreffende de knechtjes gaf aanleiding tot betwisting, zodat de magistraat op 6 november 1766 de volgende officiële interpretatie van de pedagogische term ten beste gaf:
‘Heer ende weth, interpreterende hunne intentie wegens het leeren der gebroeckte kneghtiens:
Verclaeren dat door gebroeckte knechtiens verstaen moeten worden degene bereyckt hebbende den ouderdom van seven jaeren, soodat de vrouwecloosters, de beggintiens ende andere vrouwenpersoonen, hebbende oorlof van kinderen te onderwysen, de kneghtiens zullen mogen leeren tot den ouderdom van seven jaeren’.
C.B.