| |
| |
| |
Bij de documentaire herdenking in Londen
Brugge in het leven van Thomas More
De geboorte van Thomas More op 7 februari 1478, dus precies 500 jaar terug, werd aanleiding tot een ruim gedocumenteerde tentoonstelling in de National Portrait Gallery te Londen. Gelijktijdig verscheen, onder de titel The King's Good Servant, een boeiende catalogus, van de hand van J.B. Trapp en Hubertus Schulte Herbrüggen, uitg. Mary Pettman, 1977, 147 blz., met index.
Tot de meest opvallende schilderijen, die voor deze tentoonstelling naar Londen werden opgevraagd, behoren de voor het eerst sinds de 17e eeuw opnieuw bij mekaar gebrachte panelen van Quinten Metsijs: het tweeluik met de voorstelling van Peter Gillis en Erasmus. Daarnaast zijn de Hans Holbein-voorstellingen, zowel van de Lord Chancelour, als van diens gehele familie, en van Hendrik VIII, duidelijk blikvangers gebleven. Archivalia als de dokumenten van ondervraging en veroordeling van Thomas More in de Londense Tower, naast de handschriften door More zelf opgesteld kort voor zijn dood: Treatise on the Passion, Treatise to Receive the Blessed Body of Our Lord en voornamelijk De Tristitia Christi brengen de authenticiteit van de tentoonstelling nadrukkelijk over op elke toeschouwer.
Het is de bedoeling hier deze meest rechtschapen man, die het koninkrijk ooit voortbracht, in zijn relatie met Brugge uit te tekenen. Dadelijk is het parallellisme opvallend tussen de bezoeken die Erasmus aan Brugge bracht en de bezoeken van More aan Brugge. Het is verder typerend dat Brugge als contactplaats voor Engelsen (die aanlegden in Calais) meer dan Gent ideale verblijfplaats bleek te zijn om in de 16e eeuw legaatschappen allerhande in de grotendeels verlaten residenties op te slaan.
| |
Chronologisch overzicht 1515-1532
1515
21 oktober 1515 is de vroegste datum waarbij More zelf Brugge vermeldt als plaats van opstel voor een uitvoerig pleidooi waarin hij de verdediging opneemt van Erasmus' Lof der Zotheid. Dit werk was, zoals bekend, ontstaan in het huis zelf van More eind 1509, aanvang 1510, en droeg tot en met in de titel de binding met More
| |
| |
mee (Dit pleidooi: E.F. Rogers, The Correspondence of Sir Thomas More, Princeton, 1947, 27-74).
Tijdens deze eerste diplomatieke reis van More (7 mei-22 oktober) ontstond de tekst voor de Utopia, die het jaar erop te Leuven zou verschijnen (dec. 1516). De ‘Utopian Commission’ zoals More met zijn gezelschap werd getiteld, bestond naast More uit Tunstall, Sampson, Spinelly en Clifford (zie Cat., 118).
| |
1517
Van More bleef een enthousiaste brief aan Erasmus bewaard, waarbij hij met de meeste lof de onderlegdheid en de ongereptheid van zeden (candor morum) van de Brugse kanunnik Mark Laurijn beschrijft, naar aanleiding van een eetmaal dat hen (ook R. Pace, secretaris van Kardinaal Th. Wolsey) in het najaar 1517 te Brugge bij mekaar bracht. Meteen blijkt Laurijn de ideale tussenpersoon te zijn voor de relaties die Erasmus in Engeland bezit.
Deze tweede buitenlandse reis van More duurde van 26 augustus tot december, maand waarin More nog steeds (of opnieuw) te Brugge aanwezig is: Allen (P.S. en H.M. Allen, Opus Epistolarum Des. Erasmi Roterodami, denuo recognitum et auctum, Oxford, 1906-1947, 11 dln.), III, 740, 742, 763.
| |
1520
Erasmus ontmoet More tweemaal op het continent: vooreerst in juli te Calais, waar More en Wolsey hem duidelijk hadden geïnviteerd: Allen IV, 1087, 1096, 1106.
Een tweede ontmoeting gebeurde tussen 19 juli en 12 augustus te Brugge, naar aanleiding van een ontmoeting tussen de Duitse Hansavertegenwoordigers en Engelse gedelegeerden (zie Cat., 69). Ook Karel V kwam met zijn hofhouding naar Brugge tussen 24 en 29 juli. Bij deze gelegenheid greep de eerste kennismaking plaats tussen J.L. Vives, de Brugse stadspensionaris Fr. Craneveld (1515-1522), de scholaster Jan Fevijn en Th. More. Wellicht was het huis van Mark Laurijn, die ondertussen deken van de Donaaskerk was geworden, het gemeenschappelijke trefpunt.
Precies binnen dezelfde kerk wordt op die tijd door de nieuwe suffragaan van de Doornikse bisschop, Nik. de Bureau, in een homelie de naam van Erasmus aan die van Luther gekoppeld, wat meteen een idee geeft van de richting die de gesprekken uitgingen. Ook Erasmus is op dit ogenblik minder omwille van More te Brugge aanwezig dan wel om er de Spaanse reacties op zijn Bijbelstudie te vernemen (Emulatie Brugge, 94 (1957), 10). De Bureau blijkt overigens omwille van dit gelegenheidssermoen niet afgekeurd bij de Brugse intelligentia, gezien hij het jaar erop geïnviteerd was de vastersermoenen in walsche upden refter van Sint-Donaas te houden à 2 £ gr. Jammer laat het Handbouck van deken Mark Laurijn over deze jaren ons in de steek om de chronologie der gasten, en de volgorde der spijzen ten huize Laurijn eruit af te lezen; alle informatie komt uit Allen, IV, 1145, 1144.
| |
| |
| |
1521
In 1521 is More in het gevolg van Kardinaal Th. Wolsey, mét Cuthbert Tunstall, W. Montjoy e.a. vanaf 14 augustus tot 8 oktober te Brugge aanwezig, zowel omwille van besprekingen met de Hansavertegenwoordigers, als om contact op te nemen met Karel V, die hier met zijn gevolg resideert tussen 7 en 29 augustus.
Het lijkt de bedoeling een anti-Franse unie te smeden tussen Spanje en Engeland: Allen, IV, 1223. Ook de ‘verse’ Deense koning Kristiaan II is te Brugge, om Karel V hulp te vragen voor zijn binnenlandse dictatuur. De Deense koning, die zou overstappen naar het Lutheranisme, wil Erasmus zowat dagelijks aan tafel en Luther is het continuë onderwerp der gesprekken: Allen, V, 1342. Het script van Hendrik VIII tegen Luther, dat nét uitkwam (het werk van More: Responsio ad Lutherum verscheen pas dec. 1523), blijkt nog niet verspreid te zijn. Erasmus bijv. krijgt het niet in handen vóór februari 1522, maar wordt in de omgang er reeds auteur van genoemd: Allen, IV, 1227, 1342, 1228.
In een uitvoerige brief aan G. Budé uit Anderlecht, september 1521 (Allen, IV, 1233), spreekt Erasmus met de meeste lof over zijn ontmoeting met Th. Wolsey. Hij meent dat door diens voorzichtigheid en gezag (prudentia atque auctoritate) de moeilijkheden onder de vorsten kunnen afgezwakt worden.
De gehele periode is Erasmus, meteen ook More, te gast bij Laurijn. Wanneer Erasmus daarna in november via Bazel definitief de Nederlanden verlaat verantwoordt hij zich zowel voor zijn afscheid aan de Nederlanden, als voor zijn stellingname tegen Luther, via een befaamde brief, aan Laurijn gericht: Allen, V, 1342.
J.L. Vives ten slotte was augustus-september opzettelijk te Brugge gebleven om zowel in de omgeving van More als in die van Karel V uit te kijken naar eigen kansen voor een rustig studieleven: Allen, IV, 1222, 1306. - De officiële begroetingsrede t.a.v. het Engelse gezelschap, werd op 14 augustus gehouden door Fr. Craneveld, en beantwoord door Wolsey zelf.
| |
1522-1532
J.L. Vives, die nu de rol van Laurijn als tussenpersoon tussen Brugge en More overneemt, draagt in 1522 de uitgave van zijn De Civitate Dei op aan Hendrik VIII (Ed. J. Froben, Bazel, 1522) en roemt daarin (pag. 47): de kwaliteiten van More als vertaler, roemt zijn scherpe geest, zijn voorzichtigheid, integriteit en suavitas (Cat. 268).
In 1523-1524 is Vives - mogelijk gevolg? - een jaar lector aan het Corpus Christi-college te Oxford; in een brief uit maart 1524 klaagt hij bijv. over de ongelooflijk vochtige hemel van Oxford, en over het grote verschil in voeding tussen het continent en EngelandGa naar voetnoot(1). Zijn De Institutione feminae Christianae, in hetzelfde jaar 1524Ga naar voetnoot(2) opgedragen aan Queen Catherine, verscheen als A very frutefull and
| |
| |
pleasant boke, called the instruction of a christen woman, London, Thomas Berthelet, ?, 1529. Deze vertaling was een werkstuk van Richard Hyrde, tutor van de kinderen van Th. More, die zelf het vertaalwerk van dichtbij had gevolgd. Nog in 1529 slaagde J.L. Vives erin Peter de Smet, pupil van de Brugse Bogardenschool, als tutor van de zoon van Lord W. Montjoy te Londen te laten aanvaarden.
Ondertussen echter was de toestand voor ongehinderd intellectueel verkeer met Engeland reeds een tijd ongunstig geëvolueerd. De Brugse diplomaat bijv., Lodewijk van Praet, werd in 1525 reeds een half jaar te Londen gevangen gehouden; J.L. Vives, die in 1529 meereisde met het gezelschap dat te Londen Hendriks echtscheiding veroordeelde, werd hiermee duidelijk persona non grata. In januari 1531 durfde Vives het aan, met de nodige reverentie, een brief te versturen aan Hendrik VIII waarin hij deze bezwoer geen oorlog te wagen voor een vrouw, en daarmee zijn successie nóg méér onveilig te maken. Het was ook J.L. Vives die in mei 1534 aan Erasmus meedeelde dat More op 17 april gearresteerd was en naar de Tower gestuurd, waar hij op 6 juli 1535 werd terechtgesteld.
De bewaarde documentatie laat ons niet toe More, die met Wolsey in juli-sept. 1527 en juli-augustus 1529 te Calais, Amiens en Cambrai aanwezig was, omstreeks die tijd ook te Brugge te situeren.
| |
Gloria postuma
De laatste schakels tussen More en Brugge spelen na de dood van More. In november 1538 arriveren 19 Karthuizers (18 van de 48 waren op 19 juni 1535, dus kort voor More zelf, omgebracht) uit het Londense Charterhouse in het Brugse Genadedal (Cat. 252). De tot prior benoemde Maur. Chauncy zou in het Brugse klooster de eerste biografieën opstellen van Th. More, John Fischer en R. Reynolds, naast de Historia aliquot saeculi Martyrum Anglorum, verschenen te Mainz in 1550. Nadat ze ook te Brugge door de Calvinisten werden uitgedreven schreef hij: Natratiuncula expulsionis Anglorum Cartusianorum Brugis anno 1578 (Emulatie Brugge 83 (1947), 129-196).
Tenslotte wordt, vanaf het einde der 18e eeuw, in het Engels Klooster te Brugge, een repliek bewaard van More's portret door Holbein (Cat. 286?), met, in de lijst geborgen, een halswervel van Thomas More. Relieken als zijn paternoster en zijn boetegordel zouden in het Leuvense St.-Ursula-klooster terecht komen. Hierover brengt de Catalogus (227-228) geen bericht.
A. Dewitte
|
-
voetnoot(1)
- Over Vives' reizen naar Engeland, zie H. De Vocht Monumenta Humanistica Lovaniensia IV (1934), 1-59.
-
voetnoot(2)
- De ‘Brugse’ drukker, voormalig vennoot van Caxton, Wynkin de Worde liet ca. 1525 een reprint verschijnen van Thomas More, Life of John Picus, een uitgave uit 1510: More's eerste publicatie (Cat., 22).
|